Dienst van SURF
© 2025 SURF
Medewerkers van provincies krijgen in hun werk veelal te maken met agressie en geweld door externen. Voor provincies is het van belang om de ervaringen met agressie en geweld te registreren zodat op organisatieniveau een beeld verkregen wordt van de aard en omvang van agressie. De verkregen inzichten kunnen worden benut bij het maken van beleid. Ondanks de bekendheid die provincies aan het melden van agressie geven, worden er weinig meldingen van agressie bij de leidinggevende gedaan en worden er weinig meldingen geregistreerd. De vraag van het A&O-fonds, die speciaal voor dit doeleinde het Provinciaal Agressie Registratiesysteem (PAR) ontwikkeld heeft, is waarom er weinig meldingen en registraties worden gedaan. Van een ideale situatie zou sprake zijn, wanneer men uit zou kunnen gaan van de vooronderstelling “geen bericht, goed bericht”. In dat geval zouden alle agressie-incidenten worden gemeld en zou een gering aantal meldingen en registraties betekenen dat er weinig agressie voorkomt. Uit eerder onderzoek blijkt dat dit uitgangspunt niet op gaat en dat er sprake is van onder-registratie als gevolg van een geringe meldingsbereidheid. Een vraag is dan ook hoe de bereidheid om incidenten te melden bevorderd kan worden. Om in kaart te brengen waarom medewerkers wel of niet melden, en om er achter te komen hoe de meldingsbereidheid bevorderd kan worden, is bij de provincie Groningen en Drenthe een internet-enquête gehouden onder medewerkers en leidinggevenden van afdelingen die in contact komen met externen. Vervolgens zijn er in beide provincies interviews met medewerkers en leidinggevenden afgenomen.
Het rapport bevat een exemplarisch handelingsonderzoek over het pilot-Sociaal Team Centrum in de gemeente Oldambt. Het algehele doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de werkwijze en de werking van het Sociaal Team Centrum en wat deze aanpak volgens het team heeft opgeleverd in termen van toename van burgerkracht en samenredzaamheid.Bijlage: Uitdraai registratiesysteem CS 01-03-2013 - 18-09-2015 (in apart document bij het rapport geleverd)
MULTIFILE
Eindrapportage van een onderzoek uitgevoerd door de HvA naar de effecten de dienstverlening van Vita Welzijn en Advies (Vita). De onderzoeksresultaten worden beoordeeld aan hand van de beoogde maatschappelijke effecten van het Wmo-beleid van de Gemeente Amstelveen. Het project bestaat uit twee fasen. De eerste fase beschrijft de effecten van Vita-interventies binnen het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) en Jeugdmaatschappelijk Werk (JMW). In de tweede fase is het Sociaal Cultureel Werk (SCW) betrokken bij het onderzoek. Centrale vraag in de tweede fase was het bewustzijn van de Vita-medewerkers m.b.t. de effectiviteit van het Wmo-beleid. De gemeente Amstelveen heeft de maatschappelijke doelen op rijksniveau vertaald naar drie doelen op gemeentelijk niveau: 1. Bevorderen van maatschappelijke deelname door lichamelijke en psychische beperkingen te compenseren. 2. Bevorderen van maatschappelijke deelname door individuele en sociale problemen te voorkomen en tegen te gaan. 3. Bevorderen van sociale samenhang. Tenslotte beschrijft het rapport conclusies en aanbevelingen aan Vita om beter aan te sluiten op de Wmo-doelen, waaronder: het formuleren van subdoelen, aanscherpen van het registratiesysteem en het verbreden van de doelgroep bij de activiteiten van de SCW.
De idiopathische klompvoet is een belangrijke aangeboren orthopedische aandoening waarvan de behandeling de laatste jaren sterk is gewijzigd. Bij een klompvoet is er sprake van een combinatie van vier kenmerken: adductie van de voet, equinus (spitsstand), cavus (holvoet) en varus (achtervoet wijst naar binnen) (Ponseti, 2008). De precieze incidentie van klompvoeten in Nederland is nog niet bekend omwille van het ontbreken van een landelijk registratiesysteem, maar waarschijnlijk worden er jaarlijks tussen de 150 en 250 kinderen per jaar met één of twee klompvoeten geboren worden (Kamp et al., in prep; Wallander et al., 2006). Niet behandelde klompvoeten leiden tot ernstige deformiteiten, functionele beperkingen en pijn (Gray et al., 2014). Op basis van de beschikbare literatuur en consensus binnen de werkgroep voor de Richtlijn primaire idiopathische klompvoet (NOV, 2014) is de Ponseti methode de vastgestelde behandeling voor idiopathische klompvoeten (Besselaar et al., submitted; NOV, 2014). Ook vermeld deze richtlijn dat er op dit moment bij de primaire behandeling van de klompvoet in het eerste levensjaar van de patiënt geen rol voor de kinderfysiotherapie of de orthopedische schoentechnoloog is, omdat wetenschappelijk bewijs daarvoor ontbreekt. Bij oudere patiënten en relapse klompvoeten zou de kinderfysiotherapeut en de orthopedische schoentechnoloog echter een belangrijke rol kunnen spelen bij de vervolgbehandeling en revalidatie na een eventuele operatie. Om dit mogelijk te maken is een vroegtijdige detectie van de relapse klompvoet van cruciaal belang. Door in een vroeg stadium problemen op te sporen is de kans groter dat hier met een niet-operatieve behandeling (bijvoorbeeld gipsen, fysiotherapie) succes behaald kan worden. Drie dimensionele gangbeeldanalyses lijken uitermate geschikt om functionele problemen rondom de klompvoet vroegtijdig op te sporen. Deze studie zal met behulp van uitgebreide gangbeeldanalyses enerzijds een beter inzicht geven in de factoren die gelinkt zijn met relapse klompvoet als ook een vroegtijdige detectie van die relapse mogelijk maken.
Ballet en moderne dans zijn een vorm van topsport. De druk op dansers is enorm. Lange en intensieve werkdagen, veel reizen en verschillende werkplekken maken het lastig om lichaam en geest goed te verzorgen. Hierdoor liggen blessures en mentale klachten op de loer. Nederlandse dansgezelschappen willen meer aandacht gaan besteden aan preventieve maatregelen om fysieke en mentale problemen bij hun dansers te voorkomen. Het ontbreekt hen echter aan kennis en kunde om dit innovatieve vraagstuk op te kunnen pakken. Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet hebben het lectoraat Performing Arts Medicine van Codarts (Hogeschool voor de Kunsten Rotterdam) benaderd om antwoord te krijgen op de vraag hoe dansers op de hoogste podia, op gezonde wijze, hun beste performance kunnen laten zien. Gezamenlijk is deze praktijkvraag omgevormd naar drie onderzoeksdoelstellingen: 1. Opstellen van meetinstrumenten om de fysieke en mentale gezondheid van dansers te screenen en te monitoren; 2. Ontwerpen van een web-based systeem dat automatisch en real-time informatie uit de ontwikkelde meetinstrumenten kan inlezen, analyseren en interpreteren; 3. Ontwikkelen van een Fit to Perform protocol dat aanbevelingen geeft ten aanzien van het verbeteren van de fysieke en mentale gesteldheid van de danser. Het consortium bestaat uit de volgende organisaties: - Praktijkgerichte onderzoeksinstellingen: Codarts Rotterdam en Hogeschool van Amsterdam; - Universiteiten: ErasmusMC, Technische Universiteit Eindhoven en Vrije Universiteit Amsterdam; - Praktijkinstellingen: Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet; - Overige instellingen: het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi) en het Nationale Centrum Performing Arts (NCPA). Bij de samenstelling van het consortium is gekozen voor een goede mix tussen praktijkorganisaties, onderzoeksinstituten en onderwijsinstellingen. Daarnaast is er sprake van cross-sectorale samenwerking doordat kennis vanuit de podiumkunsten, sport, gezondheidszorg, onderwijs en technologie met elkaar verbonden wordt.