Dienst van SURF
© 2025 SURF
De laatste decennia wordt het doen van onderzoek gezien als het meest belangwekkende middel om de levenslang lerende leerkracht te bewerkstelligen. In deze bijdrage wordt verslag gedaan van de percepties over onderzoek en het nut/belang ervan van studenten in het laatste jaar van hun opleiding tot leraar.
MULTIFILE
Praktijksimulaties hebben de reputatie dat het doelgerichte leeromgevingen zijn, dat ze makkelijk te standaardiseren zijn en de mogelijkheid hebben tot het ‘trainen’ van studenten in een zo kort mogelijk tijdsbestek zonder schade aan mens en omgeving te berokkenen. Daarbij ervaren studenten deze simulaties vaak als plezierig en leuk. Maar moeten we niet meer rekening houden met wie de deelnemers zijn van deze simulaties, wat hun achtergrond is en wat hun verwachtingen zijn van de praktijksimulaties? Percepties van deelnemers blijken namelijk veel invloed te hebben op het leren (Könings, Brand‐Gruwel, & Merriënboer, 2005) In A. Bakker, I. Zitter, S. Beausaert, & E. de Bruijn, Tussen opleiding en beroepspraktijk. Het potentieel van boundary crossing. Assen, Nederland: Van Gorcum.
Self-efficacy is een belangrijk begrip uit de sociaal cognitieve theory van Bandura (1997) en duidt op het geloof dat mensen hebben in hun kunnen om een bepaalde taak in een toekomstige situatie succesvol uit te voeren. Self-efficacy van leraren duidt op het geloof van leraren in hun kunnen om het leren van studenten positief te beïnvloeden. Leraren met een hoge mate van self-efficacy hebben een sterkere positieve invloed op de prestaties, de motivatie en schoolattitude van leerlingen, dan leraren met een lage mate van self-efficacy. Daarom is het van belang dat lerarenopleidingen aandacht besteden aan het ontwikkelen van self-efficacy bij hun studenten. Omdat binnen het competentiegerichte opleiden van leraren assessments een belangrijke plaats innemen, wordt in deze dissertatie onderzocht hoe assessment de self-efficacy van studenten beïnvloedt en hoe vervolgens de lerarencompetenties worden beïnvloed. Allereerst is onderzocht van welke factoren binnen het hoger onderwijs is gebleken dat deze de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Hieruit bleek dat de self-efficacy van studenten wordt verhoogd als zij succeservaringen opdoen en als zij verbaal worden ondersteund door hun omgeving. Van deze bevindingen zijn 2 factoren afgeleid die van kenmerkend zijn voor een competentie assessment en die in deze dissertatie nader worden onderzocht. De eerste factor is de authenticiteit van een assessment, dit duidt op de mate waarin tijdens een assessment zaken worden getoetst die belang zijn voor het beroep van leraar. De tweede factor is de feedback die aan studenten wordt verstrekt tijdens het assessment. Om de invloed van deze factoren op de self-efficacy van studenten te kunnen meten, is er een self-efficacy vragenlijst ontwikkeld, specifiek gericht op 1e jaarstudenten van een lerarenopleiding. Omdat studenten in het 1e jaar werken aan de ontwikkeling van 6 competenties, is het instrument bedoeld om de self-efficacy van studenten met betrekking tot de zes lerarencompetenties (interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en didactisch, organisatorisch, samenwerking met collega’s en reflectie en ontwikkeling) te diagnosticeren. Uit studie twee bleek dat de vragenlijst voldoende betrouwbaar en valide is om het diagnostisch instrument te gebruiken tijdens de begeleiding van studenten. Tevens kwam uit deze studie enig bewijs voor de stelling dat studenten aan een lerarenopleiding beginnen met een globale ongedifferentieerde self-efficacy, en dat als zij ervaringen opdoen met lesgeven er een verdere differentiatie van hun self-efficacy plaatsvindt. In de derde studie werd de kernvraag van deze dissertatie onderzocht. Hieruit bleek dat naarmate de studenten, de prestatie die zij bij het assessment moeten leveren als authentieker ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy van de 6 competenties beïnvloedt. Verder bleek dat naarmate studenten de kwaliteit van de verstrekte feedback als hoger ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy op 4 van deze 6 competenties beïnvloedt. Tenslotte bleek uit deze studie dat de genoemde assessment-factoren de leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties indirect beïnvloeden, dit houdt in dat de assessmentfactoren de self-efficacy van studenten beïnvloeden en dat de self-efficacy van studenten vervolgens van invloed is op leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties. In de vierde studie zijn enkele resultaten uit de derde studie diepgaand onder de loep genomen. Door een aantal studenten te interviewen is onderzocht hoe de ervaringen die studenten opdoen tijdens een assessment bijdragen aan hun self-efficacy. Hieruit bleek dat de genoemde assessmentfactoren tijdens zowel de voorbereidingsfase, de interviewfase als de feedbackfase van het portfolio competentie assessment, de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Voortkomend uit de onderzoeksresultaten, worden op het einde van de dissertatie enkele adviezen voor lerarenopleidingen beschreven.
Met het lezen van (jeugd)literatuur in Nederland staat het er slecht voor (Gubbels et al., 2019). Pabodocenten noemen slechts een derde van hun afstuderende studenten ‘voldoende literair competent’ (Oberon, 2020, p. 16). Pabostudenten van Driestar hogeschool lezen voor hun opleiding relatief veel, namelijk ongeveer 30 jeugdboeken. Qua thematiek maken ze echter veilige, conservatieve, keuzes (Vos et al., 2020; Aantjes et al,. 2020). Indien zij breder en diepgaander zouden leren lezen, kunnen ze zich meer bewust worden van het belang van lezen. Allereerst van lezen als een manier van denken (Koek et al., 2019). Ten tweede als een middel om morele en persoonlijke vorming gestalte te geven (Schrijvers et al., 2016). Ten derde om daarmee bijvoorbeeld burgerschapsonderwijs te realiseren, waarvoor de eigen horizonverbreding helpend is. Een goede mogelijkheid om zowel meer breedte qua thematiek als meer diepgang in het lezen te bereiken lijkt te liggen in het toepassen van de acht complementaire deelaspecten van de didactiek Thinking aloud (Janssen et al., 2012). Omdat extra contacttijd in het curriculum niet te realiseren is, moet de opleidingspraktijk op digitale wijze verstevigd worden. Dat met digitale middelen veel bereikt kan worden is door de coronapandemie gebleken. De onderzoeksvraag luidt daarom als volgt: Kan de didactiek hardop denken bij het lezen van (jeugd)literatuur door pabostudenten via digitale middelen bijdragen aan hun waardering van jeugdliteratuur en het vergroten van hun inzicht in de werking ervan? De onderzoeksvraag zal worden beantwoord met een quasi-experimenteel ‘mixed methods’ design. Voorafgaande aan de interventie worden teksten geselecteerd. De onderzoeker vervaardigt een aantal ‘educational videos’, waarbij een aantal deelaspecten van thinking aloud al lezend aan de orde komen. In een voormeting en nameting worden enkele gevalideerde leesattitudeschalen afgenomen. Daarnaast vindt kwalitatieve elicitatie plaats van percepties van studenten met verschillende datacollectie-instrumenten gedurende diverse momenten tijdens en na de interventie.
De publieke opinie over de veehouderij (BEUC, 2024) in combinatie met wijzigingen in de wet dieren betekenen dat het houden van vee anders moet. De positief benadering van dierenwelzijn vormt de basis voor de zes leidende principes van dierenwelzijn in de zienswijze “dierwaardige veehouderij” (RDA, 2021). Deze zienswijze is de aanleiding geweest voor meerdere wetsvoorstellen in de tweede kamer over de dierwaardige veehouderij. Op het moment van schrijven lijkt dat het houden van vee vanaf 2040 in ieder geval anders moet. De gangbare veehouderij staat voor een uitdaging als het moet voldoen aan deze dierwaardige manier van vee houden. Inzicht verkrijgen in de percepties t.a.v.dierenwelzijn van verschillende rundveehouders is een centraal thema in dit onderzoeksvoorstel. Inzicht wordt verkregen over wat rundveehouders waarnemen t.a.v. dierenwelzijn bij hun vee, hoe ze dit interpreteren en vervolgens hoe ze hun waarnemingen beschrijven. Inzicht in de taal van verschillende rundveehouders en het gesprek erover stelt ze in staat om van en met elkaar te leren en het gesprek aan te kunnen gaan met elkaar, met onderzoekers en met burgers. Hierdoor bereiden wij de veehouders beter voor op de transitie naar een dierwaardige veehouderij. In dit voorstel is ook nadrukkelijk aandacht voor de ontwikkelingen van veehouderij studenten en -docenten die respectievelijk in staat moeten zijn om de noodzakelijke transities tot dierwaardige veehouders te maken en de rundveehouders van de toekomst op te leiden. Mbo- en hbo studenten, docenten en docent-onderzoekers zijn betrokken bij het uitvoeren van dit onderzoek. Het betreft een samenwerking tussen het Aeres practoraat dierenwelzijn en –gezondheid, de opleiding Dier in de Duurzame Samenleving van Inholland Delft en het lectoraat Management van Rundergezondheid van Aeres Hogeschool Dronten, en vier rundveehouders (zowel regulier als alternatief).
Ouderen en andere groepen burgers met (dreigende) gezondheidsproblemen kunnen zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen als er voldoende woningen geschikt zijn of relatief eenvoudig geschikt te maken zijn voor bewoning tot op hoge leeftijd. Het tijdig levensloopbestendig maken van particuliere woningen komt langzaam op gang in Nederland. In Horst aan de Maas, een gemeente waarin 80% van de woningen in particulier bezit is en slechts een fractie levensloopbestendig is, willen lokale MKB ondernemingen een integrale dienst ontwikkelen voor het levensloopbestendig maken van particuliere woningen. Een consortium van twee MKB ondernemingen (ComfortCreators en De Merwijck BouwIQ), de gemeente Horst aan de Maas en Zuyd Hogeschool / EIZT gaat samenwerken met een negental andere lokale MKB ondernemingen, de lokale Rabobank, particuliere woningbezitters, de HAN en diverse relevante (landelijke) organisaties aan de volgende onderzoeksvraag: Hoe ziet een integrale dienst (en tools) voor advisering over en realisatie van aanpassingen aan de woning in het kader van levensloopbestendigheid eruit, en welke strategieën werken om de doelgroep 40 t/m 70 jaar tot gebruik van de dienst en een investeringsbeslissing aan te zetten? Deze vraag wordt in 3 fasen (ontwikkelen/positioneren, testen en implementeren/opschalen) opgepakt met een variatie aan onderzoeksmethoden. Sterk wordt ingezet op het samenbrengen van perspectieven van MKB ondernemingen, particuliere woningbezitters en externe experts tot een integrale dienst van MKB ondernemingen en andere stakeholders (bank, gemeente), waarmee de particuliere woningbezitter zich “ontzorgd” voelt en eerder tot een preventieve woningaanpassing overgaat. Gegeven de vele en gevarieerde partners in dit project hebben wij er vertrouwen in dat we gezamenlijk in staat zijn dit te realiseren, niet alleen voor het gebied waar deze MKB ondernemingen het initiatief genomen hebben, maar zeker ook voor andere gebieden in Nederland. De nieuw ontwikkelde kennis wordt tevens gebruikt in het hoger onderwijs (o.a. Built Environment, Commercieel Management, Engineering, Ergotherapie, Facility Management).