Dienst van SURF
© 2025 SURF
Het handelen van docententeams heeft grote invloed op de kwaliteit van het onderwijs en het succes van studenten. Toch wordt in het hoger beroepsonderwijs relatief weinig aandacht besteed aan de vraag of en onder welke omstandigheden teams van docenten goed functioneren. In dit artikel worden aan de hand van twee praktijkcases uit een longitudinaal actie-onderzoek de totstandkoming van het handelingsvermogen van teams verkend. We richten ons daarbij op de invloed van de kenmerken van het team zelf en van de organisatiestructuur. We sluiten af met de vraag hoe het vermogen tot handelen van docententeams versterkt kan worden en wat de rol van HRM daarin is.
De organisatiestructuur van de gemeente Amsterdam leent zich niet goed voor het werken aan domeinoverstijgende grootstedelijke vraagstukken. Vaak worden daarom (externe) procesbegeleiders aangesteld om samenwerking tot stand te brengen tussen partijen met uiteenlopende belangen. De positie die deze procesbegeleiders innemen roept een interessante spanning op: wanneer de opdracht afgerond is, verdwijnt met hen ook veel cruciale kennis, en daarmee wordt het lerend vermogen van betrokken directies belemmerd; verantwoordelijkheid voor leren wordt immers uitbesteed. Wij onderzochten daarom: welke rol spelen (externe) procesbegeleiders in domeinoverstijgende projecten en wat leert de gemeentelijke organisatie daarbij?
LINK
Omgaan met combinatieklassen en dan óók nog recht doen aan de onderwijsbehoeften rekenen is een hele toer. Eward Cozijnsen, leerkracht in groep 7/8 en Henk Rietdijk, opleidingsdocent reken-wiskunde, doen verslag van de werkwijze die zij ontwikkelden in een Pedagogische Proefpraktijk waarin mentoren, studenten en opleidingsdocenten samenwerken. Vanuit Handelingsgerichtwerken en inzichten uit de rekendidactiek hebben de auteurs een aanpak ontwikkeld voor combinatieklassen.
We hebben als Gemeente Nijmegen, Radboud Universiteit (RU), Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) en ROC Nijmegen (ROC) de afgelopen jaren in gezamenlijkheid gewerkt aan het creëren van een rijke leeromgeving voor studenten en aan het bieden van een toegevoegde waarde voor de stad. Met behulp van de impulsfinanciering CDKM heeft CDKM Nijmegen sinds de ondertekening van de CDKM mooie resultaten geboekt. Wij hebben ervaring opgedaan met diverse interdisciplinaire en multi-level onderwijsprojecten in verschillende wijken, een netwerksamenwerking ontwikkeld en onderzoek gedaan naar de bijdrage van deze rijke leeromgevingen voor betrokkenen. Het is duidelijk geworden dat de betrokken kennisinstellingen en de gemeente Nijmegen het gedachtengoed van CDKM omarmen en het belang en de meerwaarde inzien van deze samenwerking (‘de stad als campus’). Maar het is ook duidelijk geworden dat deze samenwerking complex is, deze afstemming vraagt op meerdere niveaus binnen en tussen organisaties, en overbrugging vraagt van bestaande organisatiestructuren en onderwijssystemen. Om onze gezamenlijke ambitie daadwerkelijk te bereiken is een volgende, verdiepende stap nodig. Om uit de ‘probeer- en pilotfase’ te komen tot een duurzame verankering in de curricula, is het nodig om ons in deze fase nadrukkelijker te richten op de leeromgeving van de betrokken instellingen en wat daar nodig is. Het wegnemen van (o.a. bureaucratische) barrières is noodzakelijk om grootschalige inbedding van deze onderwijsinnovatie mogelijk te maken. Gezien de complexiteit pakken we dit vraagstuk aan in de organisaties zelf, en ontwikkelen we gerichte implementatieplannen die aansluiten bij de specifieke organisatiestructuur, mogelijkheden en knelpunten van de betreffende organisaties. Deze implementatieplannen per instelling ontwikkelen wij in nauwe afstemming met elkaar. Op verschillende kernthema’s gaan wij onze ambities aanscherpen en concretiseren om te komen tot een implementatieplan per betrokken partner, inclusief financieringsmodel. De huidige aanvraag is bedoeld om deze stap, om te komen tot concrete implementatieplannen, te faciliteren en te versnellen.
Bedrijven en organisaties uit de KWD-sector (Kantoren, Winkels en Dienstverlening) vertegenwoordigen maar liefst 5,3 miljoen ton bedrijfsafval per jaar. De inzameling van bedrijfsafval wordt door verschillende verwerkers grootschalig en laagfrequent uitgevoerd met dieselwagens, waardoor slechts de helft van de KWD-afvalstroom wordt gerecycled. Overheden en inzamelbedrijven zijn daarom op zoek naar nieuwe logistieke concepten die, in lijn met de ambities voor een Circulaire Economie, een lage milieudruk en positieve sociale impact hebben. Een consortium bestaande uit de gemeente Amsterdam afdeling bedrijfsafval, afvalverwerker Renewi, logistiek bedrijf ZOEV City, sociaal leer- en werkbedrijf Pantar en HvA Centre of Expertise Urban Technology (CoE UT) realiseert een pilot om een nieuw logistiek afvalinzamelingsconcept te testen. Inzameling door verschillende dieselvuilnisauto’s wordt vervangen door collectieve inzameling op aanvraag door kleine elektrische auto’s die het afval naar een nabijgelegen overslagpunt brengen, waarna het afval per schip naar de verwerker gebracht wordt. Het consortium wil onderzoeken hoe en in welke mate het vernieuwende logistieke concept bijdraagt aan een combinatie van logistieke, milieukundige en sociale impact. Naast de voorgenoemde kennisontwikkeling, wil het consortium de kennis ook delen en het netwerk uitbreiden, om de transitie naar een circulaire stad te versnellen. In overleg met het consortium monitoren de onderzoekers van de HvA, gedurende de implementatie van het nieuwe logistieke concept, de logistieke en milieukundige impact, en de beleving onder deelnemers. Het project levert de volgende deliverables op: • Datasets van de impact van het oude en het nieuwe logistieke inzamelconcept • Tussen- en eindrapportage van het monitoringsonderzoek inclusief inzicht in sociaal-technische implicaties die impactresultaten op grotere schaal kunnen beïnvloeden • Bijdrage aan netwerkvorming, vraagarticulatie en onderzoeksplan ten behoeve van een RAAK-pro onderzoeksvoorstel rondom circulaire afvallogistiek in de stad. • Bijdrage aan HvA onderwijs en onderzoek (stadslogistiek en circulaire business modellen)
Leren met de Stad (LmdS) is een programma van Hogeschool Leiden (HL), Universiteit Leiden (UL), gemeente Leiden (GL) en mboRijnland (mboR) dat studenten de kans biedt om samen met bewoners en lokale organisaties te werken aan maatschappelijke vraagstukken uit de stad. Dit leren met maatschappelijke impact heeft als kenmerk dat studenten leren in een rijke leeromgeving die overeenkomt met de toekomstige praktijk. Dit is relevant voor de stad, voor de student en voor het onderwijs en onderzoek. Het hoofddoel van LmdS voor de komende jaren is om de methodiek van LmdS te implementeren in alle faculteiten en colleges van de betrokken kennisinstellingen. Dit betekent een opschaling van studentenaantallen, van onderwijs en onderzoeksprogramma's en van netwerkpartners. Om dit te bereiken zet LmdS de ontwikkelde methodiek en de opgebouwde infrastructuur in: een fysieke locatie in de stad, LmdS|Op Locatie (LmdS|OL) en de Leergemeenschap STAD (LGS), platform voor kennisuitwisseling en communitybuilding tussen kennisinstellingen en stad. De afgelopen jaren heeft LmdS succes geboekt en impact gemaakt. In deze nieuwe fase zetten de samenwerkende partners in op inbedding van de LmdS-methodiek in onderwijs en onderzoek van de kennisinstellingen: van innovatie naar geïntegreerde werkwijze. Onderdeel van deze overgang van project naar programma is het verankeren van LmdS in de reguliere organisatiestructuur van de kennisinstellingen. LmdS gaat door op de ingeslagen weg en introduceert drie nieuwe ontwikkelingen: implementatie van LGS, toetreding van mboR tot het consortium en de verbinding met faculteiten via kennismakelaars. Deze aanvraag is gericht op bovengenoemde inbedding en opschaling en zet in de komende hoofstukken uiteen hoe LmdS invulling geeft aan deze ambities. Van strategische plannen naar te nemen stappen, resulterend in een activiteitenoverzicht met de bijbehorende trajectorganisatie. De City Deal Kennis Maken (CDKM) subsidie is hierbij nodig om de stappen van onderwijsinnovatie naar regulier aanbod en van project naar programma te kunnen zetten.