Dienst van SURF
© 2025 SURF
Background: Short-term survival after solid-organ transplantation has substantially improved, and the focus has shifted to long-term survival, including the role of physical activity (PA). Knowledge about PA and sedentary time in recipients of solid-organ transplantation is limited, and identification of the levels and associated factors is necessary for intervention development.Objective: The objectives of this study were to investigate the level of PA and sedentary time in recipients of solid-organ transplantation and to identify factors associated with these behaviors.Design: The design consisted of a cross-sectional survey.Methods: Questionnaires on PA level, sedentary time, and potential associated factors were used for recipients of solid-organ transplantation (kidney, liver, lung, and heart [N = 656]). Multiple regression analyses with a variable selection procedure were used.Results: Fewer than 60% of the recipients fulfilled the PA guideline. Factors significantly associated with a lower level of PA included being a woman, younger age (nonlinear), not actively working or being retired, physical limitations, and low expectations and self-confidence. Factors significantly associated with less sedentary time included exercise self-efficacy and not actively working or being retired. Significantly associated with more sedentary time were a high education level, fear of negative effects, physical limitations, and the motivator "health and physical outcomes." The type of transplantation did not significantly influence either of the outcome measures.Limitations: The design did not allow for causal inferences to be made. The studied associated factors were limited to individual and interpersonal factors. Self-reported measures of PA and sedentary time were used.Conclusions: In intervention development directed at increasing the level of PA and reducing sedentary time in recipients of solid-organ transplantation, attention should be paid to physical limitations, fear of negative effects, low expectations and self-confidence, health and physical outcomes, and exercise self-efficacy.
Op het congres van de Britisch Transplant Society en de Nederlandse Transplantatie Vereniging dat gehouden werd in Bournemouth, Engeland is deze bijgevoegde poster gepresenteerd. De poster beschrijft het onderzoek naar de inspanningstolerantie van mensen na een orgaantransplantatie op grote hoogte, tijdens de beklimming van de Kilimanjaro.
PURPOSE: To explore the underlying dimensions of the Barriers and Motivators Questionnaire that is used to assess barriers to and motivators of physical activity experienced by recipients of solid organ transplantation and thereby improve the application in research and clinical settings.METHOD: A cross-sectional study was performed in recipients of solid organ transplantation (n = 591; median (IQR) age = 59 (49; 66); 56% male). The multidimensional structure of the questionnaire was analyzed by exploratory principal component analysis. Cronbach's α was calculated to determine internal consistency of the entire questionnaire and individual components.RESULTS: The barriers scale had a Cronbach's α of 0.86 and was subdivided into four components; α of the corresponding subscales varied between 0.80 and 0.66. The motivator scale had an α of 0.91 and was subdivided into four components with an α between 0.88 to 0.70. Nine of the original barrier items and two motivator items were not included in the component structure.CONCLUSION: A four-dimensional structure for both the barriers and motivators scale of the questionnaire is supported. The use of the indicated subscales increases the usability in research and clinical settings compared to the overall scores and provide opportunities to identify modifiable constructs to be targeted in interventions. Implications for rehabilitation Organ transplant recipients are less active than the general population despite established health benefits of physical activity. A multidimensional structure is shown in the Barriers and Motivators Questionnaire, the use of the identified subscales increases applicability in research and clinical settings. The use of the questionnaire with its component structure in the clinical practice of a rehabilitation physician could result in a faster assessment of problem areas in daily practice and result in a higher degree of clarity as opposed to the use of the individual items of the questionnaire.
In het project wordt een nieuw door de HvA ontwikkelde methodiek (Open Collaborative Business Modelling methodiek, verder: ‘OCBM-methodiek’), toegepast om waardeproposities voor circulaire en biobased verpakkingen te ontwikkelen, samen met partijen uit de waardeketen. De inzet van biobased materialen is essentieel voor het terugdringen van het gebruik van fossiele plastics en – uiteindelijk – voor het bereiken van een volledig circulaire economie. De specifieke waardeketen waar het project zich op richt is die van verpakkingen op basis van Olifantsgras / Miscanthus. Projectpartner Vibers is een bedrijf dat dit gewas als grondstof gebruikt voor het produceren van o.a. verpakkingsmaterialen. Tijdens het project zal een viertal OCBM-sessies worden georganiseerd waarin Vibers in nauwe samenwerking met een wisselende groep ketenpartners en andere stakeholders een nieuwe waardepropositie formuleert. Projectpartner Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (verder: KIDV) bewaakt in de OCBM-sessies de duurzaamheid van de ontwikkelde propositie en speelt een rol bij evaluatie van de OCBM-methodiek voor de verpakkingsindustrie. Het project levert daarmee twee belangrijke resultaten op: 1. Een met behulp van de OCBM-methodiek ontwikkelde waardepropositie voor een circulair business model waarin een biobased verpakking centraal staat; 2. Aanbevelingen voor het verfijnen van de OCBM-methodiek: specifieke aandachtspunten voor het ontwikkelen van innovatieve, circulaire business modellen met behulp van deze methodiek.
Wetenschappers gebruiken bioorthogonale klikreacties tussen trans-cyclooctenen (TCOs) en tetrazines (Tz) om geheel nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen waarmee heel gericht cruciale biologische doelmoleculen kunnen worden geraakt, zodat ziektes op een veel selectievere manier kunnen worden behandeld. Recentelijk heeft de Radboud Universiteit een nieuw TCO-derivaat ontwikkeld en geoctrooieerd dat beschikt over twee orthogonale handvatten, goede stabiliteit, een snelle klik-kinetiek en een biocompatibele “click-to-release” functionaliteit. Bovendien kan deze TCO in een efficiënte synthese met hoge zuiverheid geproduceerd worden in tegenstelling tot vergelijkbare gepubliceerde stoffen. Binnen dit KIEM project zullen ‘ready-to-use’ TCO-producten ontwikkeld worden, gebaseerd op dit nieuwe TCO-derivaat. Dit is belangrijk om de drempel te verlagen voor onderzoekers om deze nieuwe technologie te benutten in hun toepassingen en versnelt daarmee de ontwikkeling van “slimme” geneesmiddelen of materialen. De werkzaamheden in dit project zullen bestaan uit literatuuronderzoek, synthetisch ontwerp van TCO-derivaten, chemische synthese, onderzoek naar de eigenschappen van de stoffen en contact leggen met potentiele gebruikers. De beoogde projectresultaten zijn chemische methoden om geactiveerde TCOs te synthetiseren, 5–10 geactiveerde eindproducten, inzicht in de chemie van TCOs, inzicht in de kinetiek en stabiliteit van de nieuwe TCOs en nieuwe samenwerkingen. In dit project wordt samengewerkt tussen de Radboud Universiteit en het biotechnologiebedrijf Synvenio. Binnen de synthetisch organische chemie afdeling van de Radboud Universiteit is de eerdergenoemde nieuwe TCO ontwikkeld. Synvenio is een jong biotechnologiebedrijf dat bioactieve stoffen beschikbaar maakt voor biochemisch- en biomedische onderzoekers. Het team bestaat uit chemici met veel affiniteit met biochemie, waaronder een van de uitvinders van de nieuwe TCO.
Leraren van de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam (MSA) hebben binnen de grootstedelijke context te maken met grote uitdagingen ten aanzien van diversiteit en kansengelijkheid. Die uitdagingen vragen om duurzame veranderingen van praktijken en routines in een school en daarmee een gezamenlijke inzet van alle betrokkenen op team- en organisatieniveau. Het gezamenlijk vinden van antwoorden op die uitdagingen vraagt immers om het ontwikkelen en bundelen van kennis en expertise, met andere woorden om het met en van elkaar leren over grootstedelijke onderwijsvraagstukken. Dit vraagt om wezenlijke veranderingen in de wijze waarop leraren van en met elkaar leren. Om die veranderingen te initiëren is een integrale en systemische aanpak nodig waarin interventies worden doorgevoerd om leren op team- en organisatieniveau te stimuleren. De aanpak van dit praktijkprobleem vraagt om een herijking van het beroepsbeeld en –structuur door de leraar als teamspeler te profileren, om wezenlijke transities in de wijze waarop professionalisering van de leraar binnen MSA georganiseerd en uitgedragen wordt en om fundamentele veranderingen in de inrichting van de schoolorganisatie. Dat leidt tot de volgende hoofdvraag: Hoe kan ik interveniëren in een conventioneel schoolsysteem om het leren op team- en organisatieniveau te versterken teneinde bij te dragen aan duurzame school- en onderwijsontwikkeling? Hierbij is de verwachting dat door veranderprocessen en weloverwogen interventies in gang te zetten die zowel de leraar als andere betrokkenen in een schoolsysteem ertoe aanzetten om in georganiseerde vorm met en van elkaar gericht te leren er een duidelijke leercontext gerealiseerd wordt waardoor de leeropbrengsten duurzame school- en onderwijsontwikkeling versterken. Doel van dit PD-traject is derhalve om een verschuiving te realiseren van individueel leren naar team- en organisatieleren binnen MSA waardoor leraren en andere betrokkenen binnen de school gezamenlijk effectiever vorm geven aan duurzame school- en onderwijsontwikkeling.