Dienst van SURF
© 2025 SURF
Mensen zorgen voor elkaar. En dat is altijd zo geweest. Zorg voor zieke familieleden is iets wat vanzelfsprekend behoort tot het privédomein van mensen. In de vorige eeuw is de zorg echter wel geprofessionaliseerd. Verpleging werd niet langer meer als naastenliefde gezien, maar als een beroep. In de huidige samenleving maken zorgvragers, mantelzorgers en professionals gezamenlijk deel uit van het zorglandschap. De nadruk wordt gelegd op zelfredzaamheid en zorg-verantwoordelijkheid van zorgvragers en mantelzorgers. Het lijkt alsof de overhead zich gedeeltelijk terug wil trekken uit de rol die ze in de vorige eeuw naar zich toe heeft getrokken.
Als de veiligheid verbetert, maar de Rotterdammers dat niet lijken te merken, schiet het veiligheidsbeleid tekort. Bij de behandeling van het nieuwe veiligheidsprogramma, #Veilig010 (Gemeente Rotterdam, 2013), werd een raadsbrede motie ingediend om te achterhalen wat achter deze ontwikkeling schuilgaat. En vooral natuurlijk, wat daaraan gedaan zou kunnen worden. Dus werd besloten tot een zogenaamde ‘brede consultatie’. Als Rotterdamse lector Publiek Vertrouwen in Veiligheid legt Marnix Eysink Smeets zich al geruime tijd toe op de vraag hoe burgers hun veiligheid ervaren, waardoor die ervaring wordt beïnvloed en – vooral – wat je als bestuur eraan kunt doen om de veiligheidsbeleving op een voldoende niveau te brengen of te houden.
Basisscholen van samenwerkingsverbanden RIBA en BLICK op onderwijs en ScholenNetwerk BSI verenigen zich in hun zorgen over problematische vriendschapsdynamieken tussen bovenbouwmeisjes en de negatieve impact op hun emotioneel welzijn en schoolfunctioneren. Schoolprofessionals en ouders zien dat sommige meisjesvriendschappen worden gekenmerkt door weinig onderling vertrouwen, weinig stabiliteit en ruzies. Zij zijn verontrust over de negatieve emoties die deze vriendschapsdynamieken bij meisjes veroorzaken. Het baart hen zorgen dat sommige meisjes deze emoties vervolgens excessief bespreken met vriendinnen (co-rumineren), wat hun emotioneel welzijn en schoolfunctioneren verder aantast. Dochters van ouders met een chronische fysieke beperking lijken deze vriendschapsproblematiek bovengemiddeld te ervaren. Schoolprofessionals ervaren ernstige handelingsverlegenheid bij het voorkomen en doorbreken van dit negatieve ontwikkelpad. Zij missen een interventieprogramma waarmee meisjes systematisch en effectief begeleid kunnen worden bij het opbouwen en onderhouden van positieve vriendschapsrelaties. Met voorliggend project werken we aan dit interventieprogramma. Via (1) analyses op bestaande data verkrijgen wij eerste inzichten in verbanden tussen vriendschapsdynamieken, emotioneel welzijn en schoolfunctioneren bij bovenbouwmeisjes. Met (2) een dagboekstudie brengen wij de aard van real-life en online vriendschapsdynamieken tussen bovenbouwmeisjes in kaart. Middels (3) een longitudinale observatiestudie onder vriendinnenkoppels observeren wij microprocessen van co-rumineren. In deelstudies 2 en 3 toetsen wij verbanden met emotioneel welzijn en schoolfunctioneren. We includeren hiertoe een potentieel hoog-risicogroep (dochters van ouders met fysieke beperking) en gemiddeld-risicogroep (dochters van ouders zonder beperking). We (4a) benutten de resultaten van deze deelstudies om via co-creatie/co-design tussen wetenschappelijk-klinische experts, schoolprofessionals, ouders en meisjes een gepersonaliseerd, blended eHealth interventieprogramma te ontwikkelen. We (4b) ondersteunen scholen bij de implementatie van dit programma en (5) onderzoeken de gebruiksvriendelijkheid en effectiviteit middels een Cluster Randomized Trial. De onderzoeksresultaten worden ingebed in de curricula van betrokken opleidingsinstituten en worden via een Kennisknooppunt en aangesloten Academische Werkplaatsen, Centrum voor Jeugd en Gezin en patiëntenorganisaties landelijk toegankelijk en toepasbaar gemaakt voor basisscholen.
In de samenleving wordt dagelijks schriftelijk en digitaal gecommuniceerd met burgers om ze te informeren, te betrekken en aan te zetten tot participatie. Helaas heeft ten minste 18 % van alle Nederlanders moeite met het begrijpen van alledaags taalgebruik en nog meer met de taal gebruikt door de overheid, publieke sector en hulpverlening. Moeilijk taalgebruik en een afstandelijke toon hebben een uitsluitende werking en vergroten de kloof tussen professionals en burgers: cliënten begrijpen hun eigen zorgplan niet, huurcontracten worden verkeerd geïnterpreteerd, financiële voordelen worden misgelopen. Burgers haken af, voelen zich niet verbonden en ervaren problemen omdat ze de ingewikkelde samenleving niet kunnen bijbenen. Professionals in verschillende sectoren vinden het problematisch dat veel mensen waarmee zij samenwerken hen niet begrijpen of zich niet fijn bejegend voelen. Hun taalboodschappen sluiten onvoldoende aan en zetten niet aan tot adequaat handelen waardoor professionals niet bereiken wat ze willen bereiken met burgers en deze laatsten voordelen mislopen en zelfs, nadelen ondervinden. Taalboodschappen dienen zo geformuleerd dat burgers deze begrijpen, zich verbonden voelen en zelfstandig tot handelen kunnen komen, zonder dat dit leidt tot aanvullende hulpvragen of negatieve emoties. Dit leidt tot de centrale onderzoeksvraag: Op welke wijze kunnen professionals begrijpelijke taal in schriftelijke en digitale communicatie met burgers hanteren en duurzaam inzetten binnen verschillende maatschappelijke domeinen ? Drie hogescholen onderzoeken via een participatief actieonderzoek in 3 werkpakketten met professionals én burgers in de publieke sector, zorg,- en welzijnsorganisaties hoe professionals taalboodschappen kunnen versterken in begrijpelijke taal die (1) acceptabel is voor burgers, (2) professionals en burgers verbindt om gezamenlijk tot betekenis te komen en (3) burgers versterkt in eigen regie en kracht waardoor zij handelingsopties zien. Het project ‘Nu begrijp ik je! (en doe ik mee)’ wil bijdragen aan een inclusieve samenleving doordat professionals begrijpelijke taal hanteren met burgers in verschillende contexten.
Cliënten met ernstig meervoudige beperkingen (EMB) hebben behoefte aan intensieve zorg en ondersteuning van professionals. Ook voor deze groep is persoonsgerichte gepersonaliseerde zorg van belang. Deze cliënten hebben echter grote moeite met het (verbaal) uitdrukken van behoeften, wensen en voorkeuren. Professionals in de zorg voor mensen met EMB zien kansen voor de inzet van Virtual Reality (VR) ter bevordering van het welzijn. Enkele kleinschalige experimenten laten zien dat VR toepasbaar lijkt en ontspanning biedt voor deze doelgroep. Mensen met EMB houden de VR-bril op en de VR-belevingen lijken geen negatieve fysieke of mentale reacties zoals onrust, misselijk-heid of duizeligheid te veroorzaken. Reacties van cliënten tijdens de VR-beleving waren volgens begeleiders vergelijkbaar met reacties tijdens andere plezierige activiteiten. Om meer zicht te krijgen op persoonlijke doelen en voorkeuren en duidelijkheid over de meerwaarde van VR willen PSW, Daelzicht, Bools Studios en Zuyd Hogeschool nadere verkenning uitvoeren bij grotere groepen met meer objectieve evaluaties. Meten van ervaringen staat echter bij cliënten met EMB in de kinderschoenen. De overall praktijkvraag van dit project luidt; Wat is de potentie van virtuele omgevingen voor mensen met een ernstig meervoudige beperking? De volgende onderzoeksvragen komen aan bod; 1) Wanneer en met welk doel kan VR worden ingezet in de zorg aan mensen met EMB? 2) Welke bestaande VR omgevingen zijn beschikbaar passend bij de doelen? 2) Hoe kan de meerwaarde van VR (door professionals zelf) worden gemeten bij deze doelgroep? 3) Wat is de meerwaarde en hanteerbaarheid van VR bij mensen met EMB? De vragen worden beantwoord in 3 werkpakketten: 1) Oriëntatie op doelen en aanpak met VR, alsmede oriëntatie op bestaande meetinstrumenten; 2) Oriëntatie op bestaande en bruikbare VR omgevingen; 3) Testen VR omgevingen en meetinstrumenten.