Dienst van SURF
© 2025 SURF
Aanleiding en ProbleemstellingNa de vuurwerkramp in Enschede is maatschappelijk veel aandacht ontstaan voor het thema externe veiligheid. De ramp was voor Saxion mede aanleiding om het lectoraat risicobeheersing in te richten. Externe veiligheid behelst de risico’s van het gebruik, opslag, productie en transport van gevaarlijke stoffen voor de omgeving. Voor mensen die niet direct iets te maken hebben met die bedrijvigheid en die zich buiten dat bedrijf of de transportroute bevinden (Rodenhuis & Smeitink, 2011). Het Externe Veiligheidsbeleid is erop gericht deze risico’s te normeren. In dit artikel wordt ingegaan op een belangrijk onderdeel van de wet- en regelgeving: de omgang met het groepsrisico in uitvoeringspraktijk. Teruggeblikt wordt op onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd door het lectoraat, waarbij wij ons zullen beperken tot de uitkomsten die betrekking hebben op de groepsrisicoverantwoording bij ruimtelijke plannen. De centrale vraag in dit artikel luidt:Welke knelpunten rondom de groepsrisicoverantwoording worden in de uitvoeringspraktijk van de ruimtelijke ordening ervaren?
MULTIFILE
De focus binnen het lectoraat is gericht op botsende waarden. Publieke organisaties onderscheiden zich op vele punten van private organisaties en hebben unieke publieke waarden. In vele westerse en niet westerse landen zien wij New Public Management opkomen. De kern van deze benadering is dat de verschillen tussen publieke en private organisaties helemaal niet zo groot zijn en dat publieke organisaties kunnen leren van het bedrijfsleven. In het onderzoek van het lectoraat wordt, aan de hand van het thema prestatiemeting, nagegaan in hoeverre er sprake is van botsende waarden, hoe deze botsing tot uitdrukking komt en welke alternatieven er zijn. Het onderzoek van het lectoraat richt zich vooral op prestatiemeting in de publieke sector, waarbij prestatiemeting zowel wordt beschouwd op het niveau van de individuele werknemer als op het niveau van de publieke organisatie als geheel.
In het dagelijks leven hebben we voortdurend met verschillende plastics te maken. Overal om ons heen komen we plastics tegen. Denk bijvoorbeeld aan verpakkingsmaterialen, flessen, flacons, kratten, tapijten en plastic draagtassen. Een leven zonder kunststoffen is in onze huidige maatschappij vrijwel ondenkbaar geworden. In 2014 werd er volgens Plastics Europe [1] wereldwijd maar liefst 311.000.000 ton aan kunststoffen geproduceerd, in 1950 was dit nog slechts 1.700.000 ton. Vanaf 1950 stijgt de wereldwijde productie van kunststoffen met gemiddeld 9% per jaar. Bij de huidige productiecapaciteit komt dit volgens Plastics Europe neer op gemiddeld 40 kg/jaar per hoofd van de wereldbevolking! Naar verwachting zal het gebruik van plastics verder toenemen naar gemiddeld 87 kg/jaar per hoofd van de wereldbevolking in het jaar 2050. In Nederland ligt het verbruik momenteel op gemiddeld 126 kg per inwoner. Maar volgens prognoses van VLEEM (Very Long Term Energy Environment Model) [2] zal dit groeien naar gemiddeld 220 kg per inwoner in 2050!! De toenemende vraag naar plastics wordt mede veroorzaakt omdat plastics op zich een gemakkelijk te verwerken materiaal is. Plastics zijn relatief goedkoop, hebben een lage specifieke dichtheid (t.o.v. bijvoorbeeld metalen), en zijn snel en gemakkelijk verwerkbaar.
De Nederlandse agrosector heeft te maken met sterke schaalvergroting, klimaatverandering, achteruitgang van bouwland door bodemverdichting van zware machines, teruglopende beschikbaarheid van arbeid en een strengere milieuwetgeving. Oplossingen worden gezocht in het gebruik van kleine, autonome machines (agrobots) die specifieke taken van boeren kunnen overnemen. Nederlandse machinebouwers als Lely spelen hierop in met melk-, voer- en mestruimrobots. De agrarische sector wil steeds efficiënter werken, haar productiviteit verbeteren en vraagt zodoende voortdurend om slimmere applicaties. Een toekomstbeeld waarbij samenwerkende agrobots situaties kunnen beoordelen en gezamenlijk complexe taken kunnen uitvoeren wordt gezien als ‘The next step’ en onvermijdelijk, maar tevens als ingewikkeld, risicovol en voorlopig onrealiseerbaar. Machinebouwers hechten grote waarde aan betrouwbaarheid en missen de technologie om onderlinge coöperativiteit tussen machines met de nodige robuustheid te kunnen ontwikkelen en te integreren in hun product. De HAN heeft inmiddels veel ervaring opgebouwd op het gebied van programmeertools voor robotica en wil samen met kennisinstellingen als WUR, TUDelft en UT, machinebouwers als Lely en MultiToolTrac en eindgebruikers uit de agrarische sector, kennis en ervaring ontwikkelen op het gebied van het programmeren van robuuste, coöperatieve systemen. Het consortium wil dit doen met behulp van een modelgebaseerde workflow op basis van een integrale, open source toolchain waarin bestaande tools c.q. ecosystemen zijn geïntegreerd. Dit moet uiteindelijk resulteren in een praktijkdemonstratie – op de Floriade 2022 - van de technologie middels twee prototypes: mestrobots in de veehouderij en oogstafvoersystemen in de akkerbouw. Ten behoeve van een goede projectfocus beschouwt DurableCASE autonomie als reeds bestaand en voegt hier coöperativiteit aan toe. Concreet levert DurableCASE het volgende op: - gedemonstreerde en gepubliceerde, toepasbare kennis over robuuste coöperativiteit in agrobotica, gebaseerd op multi-agent technologie; - een open toolchain die efficiënte, modelgebaseerde ontwikkeling van robuuste coöperativiteit mogelijk maakt; - inzicht in de business case; - lesmateriaal op basis van bovengenoemde kennis en toolchain.
De weidende koe is een icoon van het Nederlandse landschap en als zodanig essentieel voor het imago van de Nederlandse melkveehouderij. De weidende koe is ook een duidelijke maatschappelijke wens in Nederland. Mensen associëren een weidende koe met beter welzijn en diergezondheid. Vanuit diverse betrokkenen wordt daarnaast steeds nadrukkelijker de wens uitgesproken de melkveehouderij te transformeren naar een sector met meer biodiversiteit, minder input van externe grondstoffen en het sluiten van regionale kringlopen. Weidegang draagt bij aan deze wensen. Uit onderzoek is bekend dat beweiding zowel een positieve als negatieve invloed kan hebben op diergezondheid. Het is echter niet duidelijk óf en in welke situaties beweiding (on)gezond is voor het rundvee onder Nederlandse praktijkomstandigheden. De literatuur is vaak gedateerd en uit landen met een ander weidesysteem en andere milieuvraagstukken. Dit onderzoek geeft inzicht in de relatie tussen beweiding en diergezondheid onder Nederlandse omstandigheden én zet deze nieuwe inzichten om in praktische adviezen voor veehouders en dierenartsen. Relevante kennisleemtes worden gevuld met praktijkgericht onderzoek onder Nederlandse omstandigheden en de kennis wordt vertaald in rekenregels waarmee individuele melkveehouders advies op maat krijgen zodat zij keuzes rondom weidegang weloverwogen kunnen nemen. In dit onderzoek wordt samengewerkt met partijen die regelmatig vanuit de praktijk geconfronteerd worden met kennisvragen rondom gezond weiden. Deze partijen geven aan dat de Nederlandse melkveehouderij een totaalconcept nodig heeft dat leidt tot productieve gezonde weidende koeien in een weiland gevuld met gevarieerde grassen en kruiden, beheerd binnen de kaders van de milieuwetgeving en dat alles in combinatie met een moderne, open stal met of zonder een melkrobot. Beweiding is het uitgangspunt in dit onderzoek: hoe kun je de gezondheid van een weidende koe optimaliseren? Met de kennis uit dit onderzoek kunnen risico’s van beweiding voor diergezondheid zoveel mogelijk worden gereduceerd en positieve effecten van beweiding zoveel mogelijk worden benut.