Dienst van SURF
© 2025 SURF
‘Denk je dat de robot eenzaam is ’s nachts’ is een bundel met teksten samengesteld door cliënten, zorgmedewerkers, robotonderzoekers en schrijvers.Hoe ziet de zorg voor mensen met dementie er in de toekomst uit als sociale robots hierbij een serieuze rol krijgen? Met verbeelding maken de schrijvers in deze bundel voorstelbaar en inzichtelijk wat dit zou betekenen voor de mensen met dementie, voor de betrokken zorgmedewerkers, voor de naaste omgeving en voor techneuten.Tegelijkertijd laten de teksten zien welke impact sociale robots kunnen hebben op de organisatie van de zorg. Maar in de eerste plaats gaat de bundel over betekenisvolle interactie en kwaliteit van (samen)leven: denk je dat de robot eenzaam is ’s nachts?Schrijvers werkten samen met oudere mensen met dementie, zorgmedewerkers en robotonderzoekers om de toekomstbeelden op papier te zetten.Deze publicatie komt voort uit het project ‘Robotstories: Speculatieve scenario’s voor sociale robots in de zorg’. HKU, Wintertuin, ArtEZ en de Vrije Universiteit Amsterdam werken hierin samen met schrijvers en zorginstellingen aan verhaalpakketten voor sociale zorgrobots. Dit onderzoeksproject is medegefinancierd door Regieorgaan SIA, onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
In de afgelopen jaren hebben technologische ontwikkelingen de aard van dienstverlening ingrijpend veranderd (Huang & Rust, 2018). Technologie wordt steeds vaker ingezet om menselijke servicemedewerkers te vervangen of te ondersteunen (Larivière et al., 2017; Wirtz et al., 2018). Dit stelt dienstverleners in staat om meer klanten te bedienen met minder werknemers, waardoor de operationele efficiëntie toeneemt (Beatson et al., 2007). Deze operationele efficiëntie leidt weer tot lagere kosten en een groter concurrentievermogen. Ook voor klanten kan de inzet van technologie voordelen hebben, zoals betere toegankelijkheid en consistentie, tijd- en kostenbesparing en (de perceptie van) meer controle over het serviceproces (Curran & Meuter, 2005). Mede vanwege deze beoogde voordelen is de inzet van technologie in service-interacties de afgelopen twee decennia exponentieel gegroeid. De inzet van zogenaamde conversational agents is een van de belangrijkste manieren waarop dienstverleners technologie kunnen inzetten om menselijke servicemedewerkers te ondersteunen of vervangen (Gartner, 2021). Conversational agents zijn geautomatiseerde gesprekspartners die menselijk communicatief gedrag nabootsen (Laranjo et al., 2018; Schuetzler et al., 2018). Er bestaan grofweg drie soorten conversational agents: chatbots, avatars, en robots. Chatbots zijn applicaties die geen virtuele of fysieke belichaming hebben en voornamelijk communiceren via gesproken of geschreven verbale communicatie (Araujo, 2018;Dale, 2016). Avatars hebben een virtuele belichaming, waardoor ze ook non-verbale signalen kunnen gebruiken om te communiceren, zoals glimlachen en knikken (Cassell, 2000). Robots, ten slotte, hebben een fysieke belichaming, waardoor ze ook fysiek contact kunnen hebben met gebruikers (Fink, 2012). Conversational agents onderscheiden zich door hun vermogen om menselijk gedrag te vertonen in service-interacties, maar op de vraag ‘hoe menselijk is wenselijk?’ bestaat nog geen eenduidig antwoord. Conversational agents als sociale actoren Om succesvol te zijn als dienstverlener, is kwalitatief hoogwaardige interactie tussen servicemedewerkers en klanten van cruciaal belang (Palmatier et al., 2006). Dit komt omdat klanten hun percepties van een servicemedewerker (bijv. vriendelijkheid, bekwaamheid) ontlenen aan diens uiterlijk en verbale en non verbale gedrag (Nickson et al., 2005; Specht et al., 2007; Sundaram & Webster, 2000). Deze klantpercepties beïnvloeden belangrijke aspecten van de relatie tussen klanten en dienstverleners, zoals vertrouwen en betrokkenheid, die op hun beurt intentie tot gebruik, mond-tot-mondreclame, loyaliteit en samenwerking beïnvloeden (Hennig-Thurau, 2004; Palmatier et al., 2006).Er is groeiend bewijs dat de uiterlijke kenmerken en communicatieve gedragingen (hierna: menselijke communicatieve gedragingen) die percepties van klanten positief beïnvloeden, ook effectief zijn wanneer ze worden toegepast door conversational agents (B.R. Duffy, 2003; Holtgraves et al., 2007). Het zogenaamde ‘Computers Als Sociale Actoren’ (CASA paradigma vertrekt vanuit de aanname dat mensen de neiging hebben om onbewust sociale regels en gedragingen toe te passen in interacties met computers, ondanks het feit dat ze weten dat deze computers levenloos zijn (Nass et al., 1994). Dit kan verder worden verklaard door het fenomeen antropomorfisme (Epley et al., 2007; Novak & Hoffman, 2019). Antropomorfisme houdt in dat de aanwezigheid van mensachtige kenmerken of gedragingen in niet-menselijke agenten, onbewust cognitieve schema's voor menselijke interactie activeert (Aggarwal & McGill, 2007; M.K. Lee et al., 2010). Door computers te antropomorfiseren komen mensen tegemoet aan hun eigen behoefte aan sociale verbinding en begrip van de sociale omgeving (Epley et al., 2007; Waytz et al., 2010). Dit heeft echter ook tot gevolg dat mensen cognitieve schema’s voor sociale perceptie toepassen op conversational agents.
The challenges facing primary education are significant: a growing teacher shortage, relatively high administrative burdens that contribute to work-related stress and an increasing diversity of children in the classroom. A promising new technology that can help teachers and children meet these challenges is the social robot. These physical robots often use artificial intelligence and can communicate with children by taking on social roles, such as that of a fellow classmate or teaching assistant. Previous research shows that the use of social robots can lead to better results in several ways than when traditional educational technologies are applied. However, social robots not only bring opportunities but also lead to new ethical questions. In my PhD research, I investigated the moral considerations of different stakeholders, such as parents and teachers, to create the first guideline for the responsible design and use of social robots for primary education. Various research methods were used for this study. First of all, a large, international literature study was carried out on the advantages and disadvantages of social robots, in which 256 studies were ultimately analysed. Focus group sessions were then held with stakeholders: a total of 118 parents of primary school children, representatives of the robotics industry, educational policymakers, government education advisors, teachers and primary school children contributed. Based on the insights from the literature review and the focus group sessions, a questionnaire was drawn up and distributed to all stakeholders. Based on 515 responses, we then classified stakeholder moral considerations. In the last study, based on in-depth interviews with teachers who used robots in their daily teaching and who supervised the child-robot interaction of >2500 unique children, we studied the influence of social robots on children's social-emotional development. Our research shows that social robots can have advantages and disadvantages for primary education. The diversity of disadvantages makes the responsible implementation of robots complex. However, overall, despite their concerns, all stakeholder groups viewed social robots as a potentially valuable tool. Many stakeholders are concerned about the possible negative effect of robots on children's social-emotional development. Our research shows that social robots currently do not seem to harm children's social-emotional development when used responsibly. However, some children seem to be more sensitive to excessive attachment to robots. Our research also shows that how people think about robots is influenced by several factors. For example, low-income stakeholders have a more sceptical attitude towards social robots in education. Other factors, such as age and level of education, were also strong predictors of the moral considerations of stakeholders. This research has resulted in a guideline for the responsible use of social robots as teaching assistants, which can be used by primary schools and robot builders. The guideline provides schools with tools, such as involving parents in advance and using robots to encourage human contact. School administrators are also given insight into possible reactions from parents and other parties involved. The guideline also offers guidelines for safeguarding privacy, such as data minimization and improving the technical infrastructure of schools and robots; which still often leaves much to be desired. In short, the findings from this thesis provide a solid stepping stone for schools, robot designers, programmers and engineers to develop and use social robots in education in a morally responsible manner. This research has thus paved the way for more research into robots as assistive technology in primary education.
LINK
Het aantal dierlijke graverijen in fysieke infrastructuren, waaronder waterkeringen, spoordijken en autowegen, neemt de laatste jaren hard toe. Dit komt door exponentiële groei van de bever die in Nederland een beschermde status heeft. Waterschappen geven aan dat de inspectie en detectie van graverijen door bevers geen gemakkelijke opgave is. De gevolgen voor de veiligheid van primaire waterkeringen en spoordijken kunnen aanzienlijk zijn. Om grip te krijgen op graverijen, zijn tot op heden verschillende aanpakken gehanteerd van lopen door watergangen in waadpakken met prikstokken t/m de inzet van GPR, camera- en sonartechnologie alsook getrainde speurhonden. Tot op heden is er nog geen oplossing gevonden voor ongewenste graverijen door bevers. Met dit onderzoeksproject wordt nieuwe technologische kennis ontwikkeld en toegevoegd aan de state-of-the-art op het gebied van detectie van beveractiviteiten (graverijen). In dit project wordt een robot platform (hardware/software) ontwikkeld dat beverschades aan kritieke publieke infrastructuren kan detecteren en monitoren. Hiervoor zijn robuuste technologieën nodig die gangenstelsels/kamers kunnen waarnemen (perceptie), zelfstandig in kaart kunnen brengen (autonome navigatie). Daarnaast moeten operators (veldwerkers) het robot platform eenvoudig kunnen toepassen in hun dagelijkse gebruik (mens-robot interactie). Het consortium bestaat uit publiek partijen (waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies), prorail technologieontwikkelaars en dienstleveranciers (MKBs, ander privaat partijen), onderzoeksgroepen van Saxion (lectoraten SMART en TCI), opleidingen en overkoepelende innovatie boosters. Zij zetten kennis en capaciteit in om antwoord te geven op de centrale onderzoeksvraag: “Welke bestaande navigatie- en perceptietechnologieën kunnen binnen een periode van 2 jaar worden doorontwikkeld tot de realisatie en inzet van een gebruiksvriendelijk beverbeheer robotplatform waarmee ongewenste beveractiviteiten vroegtijdig kunnen worden gedetecteerd en herstelmaatregelen effectief kunnen worden ingezet?” Opbrengsten van het project dragen bij aan duurzaam beverbeheer, preventieve detectie en kosteneffectieve inzet van maatregelen die nadien op basis van de verschillende detectiemethoden kunnen worden ontwikkeld. Daarnaast vindt borging van (technologische) kennis plaats in alle deelnemende partijen en opleidingen.
Mkb’ers in de maakindustrie willen stappen zetten in het produceren van kleine productseries met behulp van collaboratieve robots. Zij weten echter niet waar ze moeten beginnen. Tien mkb’ers en zes kennisinstellingen hebben daarom hun krachten gebundeld om robotisering voor flexibele productie te realiseren in de dagelijkse mkb praktijk. De huidige praktijk bij de deelnemende mkb’ers wordt gekenmerkt door robotsystemen die één kunstje kunnen doen en daarmee geschikt zijn voor massa productie. Deze bedrijven moeten het echter niet hebben van massaproductie, maar zijn vooral sterk in kleine series van op maat gemaakte producten. Dat vraagt om een uiterst flexibel productiesysteem en stelt specifieke eisen aan de implementatie van robottechnologie. In een uitgebreid proces van vraagarticulatie zijn de behoeften en eisen van de tien mkb’ers opgehaald en geconcretiseerd: (1) snel kunnen omstellen; (2) optimaal benutten van de kwaliteiten van robot en productiemedewerkers (3) inrichting van een mens-robot samenwerking voor de productie van kleine series (4) het voorbereiden van productiemedewerkers voor de mens cobot samenwerking. De bedrijven hebben samen met kennisinstellingen de afgelopen jaren samengewerkt aan een kennisagenda om robotiseren voor flexibele productie te realiseren. In het voorliggende project focussen we op het ontwerpen en implementeren van een robuuste, interdependente mens-robot samenwerking voor flexibele productie waarin optimaal gebruik wordt gemaakt van zowel de robottechnologie als de productiemedewerkers (joint optimization). We beantwoorden de volgende hoofdvraag: hoe kunnen mkb’ers een interdependente mens-robot samenwerking realiseren waarmee zij in staat zijn om kleine series producten te produceren? Evident is namelijk geworden dat flexibele productie een nauwe afstemming vereist van de kwaliteiten van de robot (zoals betrouwbaarheid, snelheid) en de kwaliteiten van de productiemedewerker (zoals flexibiliteit en snel kunnen omschakelen). In dit project zetten we concrete stappen in het ontwerpen, proefdraaien, implementeren en monitoren van een mens-robot samenwerking voor flexibele productie.
Steeds vaker worden robots ingezet voor het transport in ziekenhuizen, vanwege kostenoverwegingen en de toenemende druk op de zorg. Door het non-communicatieve voorkomen van deze robots, staan ze vaak stil en kunnen ze stress verhogend werken op patiënten en personeel. Juist in omgevingen waar de druk zo hoog ligt en mensen zo kwetsbaar zijn, zouden robots zich zo uit moeten drukken dat wij er intuïtief op kunnen reageren. Project Mo richt zich op een intuïtief en circulair transportrobot product-service systeem voor in ziekenhuizen dat communiceert d.m.v. beweging en met z’n verschijning bijdraagt aan de “healing environment”.