Dienst van SURF
© 2025 SURF
Op basis van een longitudinaal onderzoek onder jongeren en jong volwassenen afkomstig van verschillende opleidingen worden de volgende vragen beantwoord: -Welke verschillende opleidings- en werktrajecten zien we bij huidige meisjes en jongens?; - Hoe willen jongeren in de toekomst arbeid en zorgtaken combineren?; Wat betekenen deze opleidings- en werktrajecten voor hun kansen en risico's op de arbeidsmarkt, en hoe schatten zij deze zelf in? Op basis van de gegevens is een typologie gemaakt van vier verschillende opleidings- en arbeidstrajecten: institutionele logica traject, ouderschapstraject, stapeling van opleidingen traject, wisseltrajecten.
In het artikel worden data gepresenteerd uit een longitudinaal onderzoek onder jongeren die in 1988 voor het eerst geinterviewd werden. Zij zaten toen in de laatste klas van het VO (VMBO/Mavo, Havo, VWO)en in de daaropvolgende 10 jaar nog 3 maal. De data laten een verscheidenheid aan opleidings- en arbeidstrajecten zien. Naast standaardbiografische trajecten realiseren jongeren verschillende combinatie- en wisseltrajecten. De verschillende gekozen trajecten zijn gerelateerd aan hun ideeen over de ideale combinatie van arbeid- en gezinstaken. In het artikel worden de kansen en risico's besproken die besloten liggen in de verschillende keuzes die jongeren maken.
In Nederland is de verantwoordelijkheid voor ziekteverzuim en reïntegratie sinds het begin van de jaren negentig stap voor stap verschoven van het collectieve domein naar de individuele werkgever en werknemer. Achtereenvolgende wetswijzigingen hadden tot doel het ziekteverzuim en de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen terug te dringen. De wijzigingen hebben ingrijpende gevolgen voor wat op het gebied van reïntegratie wordt verwacht van de zieke werknemer, de leidinggevende die belast is met de begeleiding en de bedrijfsarts die hen daarbij ondersteunt. Deze studie richt zich op het handelen van deze meest direct betrokkenen in situaties van langer durend (langer dan zes weken) ziekteverzuim in relatie tot het gedrag dat door de wetgever van henwordt verwacht.
Een vraagarticulatieproces met projectmanagers en -leiders uit private en Triple-Helix organisaties laat zien dat zij behoefte hebben aan tools voor: 1. Het bepalen van de juiste incentives om stakeholders actief te betrekken in multi-sector collaboratieve innovatieprojecten (verder verwezen als innovatieprojecten), en 2. Het concreet, transparant en op één lijn te krijgen van de belangen van de partners. Vandaar dat dit project betreft het doorontwikkelen van het Degrees of Engagement diagram (DoE-diagram), een tool voor het managen van stakeholder engagement in innovatieprojecten voor het behalen van de maatschappelijke opgaven. Hiermee sluit het project aan bij de programmalijn ‘rollen, belangen en coördinatie’ van de Kennis en Innovatieagenda van de missie Maatschappelijke Verdienvermogen- thema’s Klimaat & Energie en Circulaire economie. Het consortium bestaat uit de Hogeschool van Amsterdam (HvA), KplusV en Amsterdam Smart City (ASC). De HvA ontwikkelde het DoE-diagram. Voor het identificeren van stakeholders bevat het DoE-diagram attributen op project- en organisatieniveau. In dit project wordt het DoE doorontwikkeld door onderzoek te doen naar: 1. De attributen op individuniveau en potentiele nieuwe attributen op project- en organisatieniveau, 2. De mate waarin deze attributen invloed hebben op het bepalen van de passende incentives, de concretisering van de partnerbelangen en al dan niet succesvolle verloop van innovatieprojecten, 3. Een verkenning van een digitale versie van het DoE voor het managen van in- en uitstappen van partners. Hiermee beoogt het project twee doelen: 1. Inzicht verkrijgen in stakeholderconfiguraties voor het ondersteunen van beslissingen met betrekking tot stakeholder-engagement, 2. Bouwen van een consortium van partijen die vervolg aan het project gaan geven door longitudinaal onderzoek te doen naar de inzet van de uitbreiding van het DoE-diagram en het maken van een werkend prototype en testen van de digitale versie ervan.
Uit de ongevallenstatistieken blijkt dat ouderen verhoudingsgewijs vaker betrokken zijn bij verkeersongevallen en vaker de veroorzaker van een ongeval zijn. Ze worden daarom als risicogroep in het verkeer aangeduid. Diverse eerder uitgevoerde onderzoeken verwachten dat rijhulpsystemen, de zogenoemde ‘Advanced Driver Assistance Systems’ (ADAS) het verhoogde ongevalsrisico van de oudere autobestuurder kan verlagen. Toch blijkt uit voorgaand onderzoek dat deze ADAS, die generiek ontwikkeld worden voor een universele gebruiker, juist bij oudere automobilist nog niet goed aanslaan en de potentie van een doelgroepgerichte ADAS voor ouderen niet optimaal benut wordt. De technische mogelijkheden om ouderen te ondersteunen bestaan al, maar het ontbreekt op dit moment nog aan praktische toepassingen. In BRAVO staat een doelgroepgerichte ADAS voor ouderen centraal en zullen de marktmogelijkheden samen met de mkb-partners onderzocht worden. Dit onderzoek vraagt om een multidisciplinaire benadering van zowel de problematiek, de huidige markt als de behoeften van de consument/doelgroep. BRAVO zal resulteren in een businesscase die scenario’s bevat waarin een doelgroepgerichte ADAS voor ouderen kan worden toegepast. Daarnaast zal dit verkennende onderzoek nieuwe inzichten geven die zullen leiden tot nieuwe (en grotere) onderzoeken naar het effect en de impact van een doelgroepgerichte ADAS voor ouderen. Met BRAVO wordt een eerste stap gezet naar de ontwikkeling van een doelgroepgerichte ADAS die kan bijdragen aan de verkeersveiligheid en het zelfstandige mobiliteitsbelang van de oudere bestuurder.
Een groot deel van de volwassen bevolking (43%) voelt zich eenzaam. Eenzaamheid vermindert kwaliteit van leven en is slecht voor de gezondheid. Volgens de cognitieve discrepantietheorie betreft eenzaamheid een discrepantie tussen gerealiseerde (kwaliteit van) relaties en behoeften en verwachtingen van relaties, i.e. relatiestandaarden. Dit veronderstelt twee manieren om eenzaamheid te verminderen, namelijk het verbeteren van relaties en het bijstellen van relatiestandaarden, i.e. het formuleren van realistische, haalbare standaarden. Onrealistische relatiestandaarden zijn niet realiseerbaar en moeten worden bijgesteld teneinde eenzaamheid te kunnen adresseren. Voor beide manieren is inzicht in relatiestandaarden en de mogelijkheid tot het bijstellen daarvan belangrijk. Relatiestandaarden bieden inzicht in welke elementen van relaties van belang zijn. Kennis hierover maakt gericht werken aan realisatie van relatiestandaarden makkelijker. De centrale onderzoeksvraag luidt: In hoeverre draagt inzicht in relatiestandaarden bij aan een vermindering van eenzaamheid en in hoeverre is dit effect beïnvloedbaar door interventie middels reflectieve vragen over relatiestandaarden? Vijf deelvragen zijn geformuleerd, welke worden onderzocht in drie deelstudies. In deelstudie 1 wordt middels een kwalitatieve methode onderzocht welke aspecten van relatiestandaarden van belang zijn. Op basis hiervan wordt een kwantitatief meetinstrument ontwikkeld. In deelstudie 2 wordt het ontwikkelde meetinstrument op kwantitatieve wijze getoetst met als doel relatiestandaarden van groepen mensen en de relatie tussen relatiestandaarden en eenzaamheid te onderzoeken. In deelstudie 3 wordt middels een ontwikkel- en ontwerpproject technologie ontwikkeld welke inzicht biedt in (veranderingen van) relatiestandaarden en eenzaamheid. Middels een kwantitatieve methode wordt het effect van inzicht in relatiestandaarden op verandering in relatiestandaarden en eenzaamheid longitudinaal onderzocht. Bij een selectie deelnemers wordt geïntervenieerd door het stellen van reflectieve vragen over relatiestandaarden. Het effect hiervan wordt tevens onderzocht. In een kwalitatieve studie wordt het gebruik van de technologie geëvalueerd met als aandachtspunt de vraag of gebruikers dankzij de technologie beter weten hoe te handelen in geval van eenzaamheid.