Dienst van SURF
© 2025 SURF
The COVID-19 crisis impacts populations globally. This impact seems to differ for groups with low- and high-socioeconomic status (SES). We conducted a qualitative study in the Netherlands using a salutogenic perspective to examine experiences with stressors and coping resources during the pandemic among both SES groups to gain insight on how to promote the health and well-being of these groups. We conducted 10 focus group discussions and 20 interviews to explore the experiences, including resources and stressors, of respondents from low- (N = 37) and high-SES (N = 38) groups (25-55 years, Dutch speaking). We analyzed the findings at individual, community, and national levels. The results show that coping depends on government-imposed measures and the way individuals handle these measures; restriction to the home context with positive and negative consequences for work and leisure; psychological negative consequences and resourcefulness; and social effects related to unity (e.g. social cohesion or support) and division (including polarization). Respondents with lower SES expressed more problems with COVID-19 measures and experienced more social impact in their neighborhood than those with higher SES. Where low-SES groups especially mentioned the effects of staying at home on family life, high-SES groups mentioned effects on work life. At last, psychological consequences seem to differ somewhat across SES groups. Recommendations include consistent government-imposed measures and government communication, support for home schooling children, and strengthening the social fabric of neighborhoods.
MULTIFILE
Background: Due to the globally increasing demand for care, innovation is important to maintain quality, safety, effectiveness, patient sensitivity, and outcome orientation. Health care technologies could be a solution to innovate, maintain, or improve the quality of care and simultaneously decrease nurses’ workload. Currently, nurses are rarely involved in the design of health care technologies, mostly due to time constraints with clinical nursing responsibilities and limited exposure to technology and design disciplines. To ensure that health care technologies fit into nurses’ core and routine practice, nurses should be actively involved in the design process. Objective: The aim of the present study was to explore the main requirements for nurses’ active participation in the design of health care technologies. Design: An exploratory descriptive qualitative design was used which helps to both understand and describe a phenomenon. Participants: Twelve nurses from three academic hospitals in the Netherlands participated in this study. Method: Data were collected from semistructured interviews with hospital nurses experienced in design programs and thematically analysed. Results: Four themes were identified concerning the main requirements for nurses to participate in the design of health care technologies: (1) nurses’ motivations to participate, (2) the process of technology development, (3) required competence to participate (such as assertiveness, creative thinking, problem solving skills), and (4) facilitating and organizing nurses’ participation. Conclusion: Nurses experience their involvement in the design process as essential, distinctive, and meaningful but experience few possibilities to combine this work with their current workload, flows, routines, and requirements. To participate in the design of health care technologies nurses need motivation and specific competencies. Organizations should facilitate time for nurses to acquire the required competencies and to be intentionally involved in technology design and development activities.
Langer zelfstandig wonen en leven met een zo’n hoog mogelijke kwaliteit van leven is de uitdaging van vandaag de dag. Gemiddeld genomen is er een steeds hogere levensverwachting en is er de wens om tot op een hoge leeftijd een goede kwaliteit van leven te hebben. Dit in een tijd waarbij de beschikbare zorg onder druk staat. Technologie wordt gezien als een mogelijkheid om zowel de zorgverlening als kwaliteit van leven op hoog niveau te houden. Daarvoor is het noodzakelijk dat de beschikbare technologie (in de brede zin van het woord) onder de aandacht gebracht kan worden, zodat bekend wordt wat technologie voor de zorgverlener -de professional- maar ook de mantelzorger en cliënt / patiënt kan betekenen. Is er eenmaal enige bekendheid met technologie dan is het ook mogelijk om behoeften te gaan inventariseren die je door middel van technologiegebruik kan vervullen. Een tweetal hoofdthema’s staan in deze haalbaarheidsstudie centraal. Het eerste thema betreft de zorgprofessional; welke invloed kan het Mobiel Technologie Experience Centrum (MTEC) hebben op de werkdruk van medewerkers? Het tweede thema betreft de cliënt / patiënt. Hoe kan de verblijfsduur van patiënten verkort worden? Hoe kunnen we zelfredzaamheid motiveren op de afdeling revalidatie door het inzetten van de bus? Hoe kunnen we onrust verminderen bij bewoners met dementie? Het onder de aandacht brengen van deze technologie vindt bij voorkeur plaats op de locatie van handeling. Daarvoor is een ‘mobiele setting’ nodig die dit mogelijk maakt. In deze studie wordt met een groot aantal zorg- bedrijfs- en scholingspartners de haalbaarheid onderzocht naar een MTEC waarmee op locatie zowel de zorgprofessional als de mantelzorger en cliënt kunnen kennismaken en zich vertrouwd laten maken met technologie.
Met het groeien van de gemiddelde levensverwachting is ook de uitdaging gegroeid om een ieder zo lang mogelijk een actieve deelnemer van de samenleving te laten zijn. Duurzame zelfstandige mobiliteit is van groot belang voor het functioneren in de samenleving (op werkplek en in thuisomgeving), draagt bij aan het sociaal functioneren en de algemene sociale cohesie. Goede controle over de (dynamische) balans speelt hierbij een grote rol, zijnde de balanshandhaving tijdens het voortbewegen, ook bij gezonde, jonge mensen een continue compromis tussen effectiviteit en veiligheid. Voor ouderen geldt dit nog sterker, daar de gevolgen van een val vele malen ernstiger zijn en ook een grote invloed hebben op de levensverwachting. Mechanismen van handhaving van de dynamische balans in praktische omstandigheden zijn nog grotendeels onbegrepen. Laboratoria staat vaak ver af van praktische condities van de alledaage praktijk. Moderne sensortechnologie opent momenteel een deur naar systematisch onderzoek naar valrisico’s in het dagelijkse leven, echter deze schiet nog te kort in haalbare accuratesse en stabiltiteit over langere metingen. In verschillende projecten wordt momenteel een nieuwe generatie van methoden onderzocht, met als centraal kenmerk hiervan dat bewegingsensoren niet meer als losse onderdelen functioneren, maar in samenhang worden gebruikt. Het kersverse INSTANT project, bijvoorbeeld, onderzoekt hoe huidige bewegingsensoren kunnen worden uitgebreid met een extra sensormodaliteit en ‘meta-datafusion’ algorithmen. Hierdoor kunnen de sensoren elkaars positie waarnemen en naar verwachting een orde meer accuraat meten op een manier die bovendien stabieler is over langere metingen. Aan iets vergelijkbaars wordt gewerkt door collega’s in Torino en Sassari, Italie, zij het met een andere type sensortechnologie. Dit KIEM project onderzoekt in hoeverre beide methoden (en beide onderzoeksclusters) elkaar kunnen versterken door intensief samen te werken. Het plaatsen van een Italiaanse onderzoeker in het INSTANT onderzoekscluster in Enschede gedurende grote delen van een jaar borgt deze samenwerking.
Aanleiding De somatische zorg voor patiënten met een ernstige psychische aandoening (EPA) schiet in de Nederlandse gezondheidszorg op een aantal punten ernstig tekort. Dit leidt ertoe dat deze patiënten eerder ziek worden en een beduidend kortere levensverwachting hebben dan gemiddeld. In navolging van de groeiende aandacht binnen de gezondheidszorg voor dit thema, zijn er landelijk twee multidisciplinaire richtlijnen ontwikkeld. De eerste richtlijn is voor somatische screening bij patiënten met EPA en de tweede voor de toepassing van leefstijlinterventies ter bevordering van de gezondheid van deze patiënten. De interventies vinden o.a. plaats op voeding, bewegen, roken, alcoholgebruik, middelenmisbruik, slaap en seksueel risicovol gedrag. In dit RAAK-project worden de twee richtlijnen aan de praktijk getoetst. Doelstelling Het RAAK-project beoogt implementatie en evaluatie van de reeds ontwikkelde richtlijnen in twee GGZ-instellingen bij een groep van 750 patiënten. De (post-)hbo-opgeleide verpleegkundig specialisten vervullen een spilfunctie bij de uitvoering van de screening en de leefstijlinterventies en hebben een coördinerende functie naar andere betrokken disciplines (arts, psychiater, diëtist, fysiotherapeut, etc.). Bij gebleken gezondheidsproblemen wordt effectieve behandeling ingezet, gemonitord en geëvalueerd. Ter ondersteuning van de verpleegkundigen zijn de belangrijkste aanbevelingen uit de richtlijnen vertaald in twee methodieken: de Verpleegkundige Monitoring bij Somatiek en Leefstijl (VMSL-GGZ) en Leefstijl in Beeld. Hierbij horen e-healthtools en een e-learningmodule. Een uitgebreide evaluatie zal uitwijzen of de richtlijnen rond somatiek en leefstijl effectief geïmplementeerd kunnen worden in de GGZ-beroepspraktijk. Boogde resultaten Het project brengt tot op het niveau van de patiënt de resultaten in beeld van het werken met richtlijnen en methodieken bij: 1) screening van patiënten met een ernstige psychische aandoening op dreigende gezondheidsproblemen; 2) toepassing van interventies als de gezondheid in gevaar is. De bij de methodieken horende e-healthtools en e-learningmodule zijn doorontwikkeld en breed inzetbaar. Verspreiding van kennis en ervaring die is opgedaan in het project vindt plaats via de netwerken van het consortium. Borging van de inzichten in het onderwijs is eveneens een primaire doelstelling.