Dienst van SURF
© 2025 SURF
During my first visit to Japan in 1990 I got acquainted with the Toshiba DynaBook. Unlike earlier laptops, this one was small, elegant and easily fitted into a backpack. A year later I was able to purchase one. This wonder of compact technology accompanied me during my travels to Berlin and Eastern Europe in the first part of the roaring 90s when I was writing for Mediamatic magazine. Our Agentur Bilwet (Adilkno) group composed The Media Archive and Datadandy books on this machine. The laptop assisted me in my move from Dutch to English as my main writing language. Even though it did not have a color screen, and ran MS-DOS (no Windows yet), I could pretty much do everything compared to what I do now. In 1992 a friend brought a new part over from Japan that could easily be installed next to the battery: the modem. From now on I was able to dial into bulletin boards. In 1993 I got access to the internet via hacktic, the forerunner of the xs4all provider. The rest is (my personal) internet history: The Digital City, desk.nl, nettime. The machine retired when I purchased an Acer in Taiwan, in 1999. No nostalgic feelings for a primitive technology. The Dynabook remains superior: a symbol of Japanese industrial supremacy, built before its downfall—in 1992.
MULTIFILE
The authors compared three methods of reading and learning by using paper, as well as a variety of interactive study forms. Thier work is part of the large Amsterdam E-Boekenstad (E-Book city) research project (www.e-boekenstad.nl and http://e-boekenstad.wikispaces.com/). They investigate to what extent the materiality of a book determines the usability of the book form. Their tests were conducted in 2010 and 2011. They compared; 1.learning from paper, a laptop and an e-ink e-reader 2.paper with reading from web pages 3.paper and material presented into a digital mind map. As it turns out, in a study situation, electronic reading can only beat reading from paper when it offers real added value. For example, by providing a better overview and shorter comprehensive texts, like they did in their second study. The most important conclusion from all tests is that a simple translation from paper format to electronic format is not enough. Publishers should take advantage of the possibilities new techniques offer, and perhaps discard ‘traditional thinking’ in terms of linear essay-type books and paragraphs.
Introduction: Success of e-health relies on the extent to which the related technology, such as the electronic device, is accepted by its users. However, there has been limited research on the patients’ perspective on use of e-health-related technology in rehabilitation care. Objective: To explore the usage of common electronic devices among rehabilitation patients with access to email and investigate their preferences regarding their usage in rehabilitation. Methods: Adult patients who were admitted for inpatient and/or outpatient rehabilitation and were registered with an email address were invited to complete an electronic questionnaire regarding current and preferred use of information and communication technologies in rehabilitation care. Results: 190 out of 714 invited patients completed the questionnaire, 94 (49%) female, mean age 49 years (SD 16). 149 patients (78%) used one or more devices every day, with the most frequently used devices were: PC/laptop (93%), smartphone (57%) and tablet (47%). Patients mostly preferred to use technology for contact with health professionals (mean 3.15, SD 0.79), followed by access to their personal record (mean 3.09, SD 0.78) and scheduling appointments with health professionals (mean 3.07, SD 0.85). Conclusion: Most patients in rehabilitation used one or more devices almost every day and wish to use these devices in rehabilitation. https://doi.org/10.1080/17483107.2017.1358302
MULTIFILE
Jaarlijks worden in Nederland bijna 40 miljoen ICT-apparaten afgedankt. Denk daarbij aan desktops, laptops, servers, printers en smartphones. Een groot deel van deze ICT-apparaten wordt op dit moment ingeleverd bij de milieustraten van afvalverwerkers in diverse gemeenten verspreid over Nederland. Vanaf daar gaan ze in hoofdzaak naar recycling, verbranding of stort. Het percentage kritieke grondstoffen dat vanuit recycling van ICT-apparaten kan worden herwonnen is nog steeds zeer laag. Studies tonen echter aan dat afgedankte ICT-apparaten vaak nog diverse mogelijkheden bieden voor hergebruik, reparatie of upgrade van het product of hergebruik van specifieke componenten. Om deze mogelijkheden om te komen tot hogere circulariteit te kunnen benutten moeten de afgedankte ICT-apparaten worden beoordeeld en vervolgens moet hergebruik van het product of de componenten mogelijk worden gemaakt. De milieustraten van afvalverwerkers hebben hiervoor niet de tijd, kennis en technologie in huis, maar gespecialiseerde verwerkers van ICT-apparaten wel. Door de afgedankte ICT-apparaten te verplaatsen van milieustraat naar een gespecialiseerde verwerker ontstaat er mogelijk hogere circulariteit, maar veranderen er ook logistieke stromen. Dit project heeft als doel om inzicht te krijgen in de resultaten die kunnen worden geboekt door een beoordeling en verwerking door een daarin gespecialiseerd bedrijf toe te voegen aan het proces vanaf de milieustraat. Dit inzicht richt zich met name op de mate van circulariteit die kan worden gerealiseerd, de organisatie van de logistieke stromen, het realiseren van toegevoegde waarde voor de samenwerkende partners en het verlagen van de milieu-impact in de circulaire keten. Tot slot heeft dit project als doel een theoretisch raamwerk te ontwikkelen waarin de economische en geografische schaalbaarheid van circulaire ketens van ICT apparaten worden verbonden met hun maatschappelijke impact. Doel is het maximaliseren van lokaal en regionaal hergebruik, reparatie of upgrade van producten en hergebruik van componenten.
Re-Uniform Tijdens dit project onderzoekt de Saxion Hogeschool, The Bin, Amsterdam UMC, locatie AMC (hierna te noemen AMC) en Van Moer Bedrijfskleding hoe er van gebruikte ziekenhuiskleding nieuwe producten gemaakt kunnen worden. Het AMC heeft 7000 man personeel en 2500 studenten in de locatie, daarmee in het magazijn rond de 30 rolcontainers met afgekeurd textiel. Onder deze 20.000 artikelen vallen: doktersjassen en verpleging uniformen, zoals broeken polo’s en jassen. Tot nu toe is er geen passende plek om deze een tweede leven te geven. Wegens de duurzaamheidsambities van het AMC hebben zij de wens te weten wat de potentie is van deze materialen. In de eerste plaats als nieuw materiaal binnen het ziekenhuis, of anders als input voor een andere partij. Hun leverancier Van Moer, bedrijfskleding, die de te onderzoeken productsoorten levert, is ook betrokken. Zij willen hierin ook graag haar kennis vergroten en op inspelen met de producten die zij aan het ziekenhuis leveren. Binnen het ziekenhuis spelen twee ontwikkelingen waar dit project zich op richt. Ten eerste is het ziekenhuis in transitie om van wegwerpproducten naar re-use te gaan. In dit project gaan wij onderzoeken of het mogelijk is om van hoogwaardig afgekeurd textielmateriaal van 65/35% polyester/katoen, zoals doktersjassen en verplegingsuniformen, nieuwe re-use producten te maken, welke waar mogelijk opnieuw ingezet kunnen worden in het ziekenhuis. Hierbij willen wij onderzoeken of disposable producten vervangen kunnen worden door deze re-use producten. Ten tweede gaat het ziekenhuis in het eerste kwartaal van 2022 de inkoop van ziekenhuiskleding opnieuw aanbesteden. Dit project geeft daarin een unieke kans om ervoor te zorgen dat het goed verwerken van het product aan het einde van de levensduur verwerkt wordt in de aanbesteding door de vereisten die daaraan worden gesteld mee te nemen in de uitvraag en beoordeling.
Our country contains a very dense and challenging transport and mobility system. National research agendas and roadmaps of multiple sectors such as HTSM, Logistics and Agri&food, promote vehicle automation as a means to increase transport safety and efficiency. SMEs applying vehicle automation require compliance to application/sector specific standards and legislation. A key aspect is the safety of the automated vehicle within its design domain, to be proven by manufacturers and assessed by authorities. The various standards and procedures show many similarities but also lead to significant differences in application experience and available safety related solutions. For example: Industrial AGVs (Automated Guided Vehicles) have been around for many years, while autonomous road vehicles are only found in limited testing environments and pilots. Companies are confronted with an increasing need to cover multiple application environments, such restricted areas and public roads, leading to complex technical choices and parallel certification/homologation procedures. SafeCLAI addresses this challenge by developing a framework for a generic safety layer in the control of autonomous vehicles that can be re-used in different applications across sectors. This is done by extensive consolidation and application of cross-sectoral knowledge and experience – including analysis of related standards and procedures. The framework promises shorter development times and enables more efficient assessment procedures. SafeCLAI will focus on low-speed applications since they are most wanted and technically best feasible. Nevertheless, higher speed aspects will be considered to allow for future extension. SafeCLAI will practically validate (parts) of the foreseen safety layer and publish the foreseen framework as a baseline for future R&D, allowing coverage of broader design domains. SafeCLAI will disseminate the results in the Dutch arena of autonomous vehicle development and application, and also integrate the project learnings into educational modules.