Dienst van SURF
© 2025 SURF
Full text beschikbaar met HU-account. Meer dan ooit moeten sociaal werkers kunnen putten uit de rijke bronnen van de ondersteunende disciplines. Bovendien moeten zij de wetenschappelijke basis van hun werkzaamheden overtuigend voor het voetlicht brengen. De beroepsopleidingen hebben daarom de handen ineengeslagen en een gemeenschappelijke kennisbasis voor sociaal werkopleidingen ontwikkeld.
Het sectoraal adviescollege Hogere Sociale Studies (SAC-HSS) van de Vereniging Hogescholen (VH) heeft in het voorjaar van 2015 een project geïnitieerd met als doel de gemeenschappelijke kennisbasis van de bachelor opleidingen voor het sociaal werk vast te stellen. De kennisbasis zal voor een substantieel deel de inhoud van deze opleidingen gaan bepalen, waarbij opleidingen en studenten ruimte houden voor profilerende invullingen en aanvullingen. Het SAC-HSS beoogt met het project een bijdrage te leveren aan het versterken van de kwaliteit van de opleidingen. Aanleiding voor het project zijn de rapporten ‘Meer van Waarde’ van de Commissie Boutellier en ‘Sociaal werk op solide basis’ van de Gezondheidsraad waarin geconstateerd is dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening van sociaal werkers in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning achterblijft bij de verwachtingen. Voor een duurzame kwaliteitsverbetering is een goed functionerend kennissysteem nodig. Kennis afkomstig uit wetenschappelijk onderzoek en uit de beroepspraktijk, van professionals en van ervaringsdeskundige burgers. Kennis die samen met beroepsvaardigheden en houdingen het curriculum van sociaal werk opleidingen uitmaken en studenten helpen zich te ontwikkelen tot start bekwame sociale professionals. Het onderhavige rapport heeft als doel een overzicht te bieden van het wetenschappelijk deel van de kennisbasis.
In de volgende paragrafen zetten we eerst uiteen hoe de beroepsgerichte analyse van de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen is aangepakt. Vervolgens geven we schematisch weer welke aanvullingen in de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen zijn opgesteld. In de laatste paragraaf worden de aanvullingen van beknopte achtergrondinformatie voorzien
Mondkapjes, of mondmaskers, zijn door de SARS-COV-2 pandemie niet meer uit het straatbeeld weg te denken. De kwaliteit en comfort van de pasvorm van medische en niet-medische mondmaskers wordt bepaald door hoe goed het mondmasker overeenkomt met de afmetingen van het gezicht van de drager. Echter is er geen goed overzicht van de antropometrie van het gelaat van de Nederlandse bevolking waardoor de pasvorm van mondmaskers nu vaak niet optimaal is. Er is dus vraag naar een laagdrempelige en veilige manier om gezichtskenmerken in kaart te brengen en betere ontwerprichtlijnen voor mondkapjes. Driedimensionaal (3D) scannen doormiddel van Light Detection and Ranging (LiDaR) technologie in combinatie met slimme algoritmes lijkt wellicht een manier om gezichtskenmerken snel en laagdrempelig vast te leggen bij grote groepen mensen. Daarnaast geeft het 3D scannen van gezichten de mogelijkheid om niet enkel de afmetingen van gezichten te meten, maar ook 3D pasvisualisaties uit te voeren. Hoewel 3D scannen geen nieuwe technologie is, is de LiDaR technologie pas sinds 2020 geïntegreerd in de Ipad en Iphone waardoor het toegankelijk gemaakt is voor consumenten. Doormiddel van een research through design benadering zal onderzocht worden of deze technologie gebruikt kan worden om betrouwbare en valide opnames te maken van gezichten en of er op basis hiervan ontwerprichtlijnen ontwikkeld kunnen worden. In dit KIEM GoCi-project zal daarnaast ingezet worden om een kennisbasis en netwerk op te bouwen voor een vervolg aanvraag over de inzet van 3D technologieën in de mode-industrie.
(297) In de afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar hoe werk verandert en wat dat betekent voor mens, organisatie en maatschappij. In periode één van het Breed Platform Arbeid (BPA-I, 1/9/2017-31/8/2019) is bij stakeholders opgehaald wat zij denken dat er op het terrein van werk veranderd zal zijn in 2030. Vervolgens zijn met lectoren en praktijkpartners drie werkateliers en twee conferenties gehouden rondom de opgehaalde thema’s namelijk: 1 (Her)waardering van werk 2) Leven lang ontwikkelen 3) Inclusiviteit. Aan de hand van de geformuleerde onderzoeksagenda zijn gemeenschappelijke onderzoeksprojecten aangevraagd, gehonoreerd en soms al uitgevoerd. Er zijn in de loop van deze periode 33 lectoren van 12 hogescholen en 14 praktijkpartners aangesloten bij het BPA. Aan het eind van BPA-I is helder geworden dat het belangrijk is om in BPA-II (2019 -2021) één thema toe te voegen, namelijk ‘vitaal werk(en)’. Bij de inventarisatie van projecten en uit signalen uit het werkveld bleek dit een doorkruisend thema te zijn. Om tot meer kennisuitwisseling en -deling, sociale innovaties en gezamenlijk praktijkgericht onderzoek te stimuleren, wordt tijdens BPA-II de ‘ontmoeting’ gefaciliteerd tussen lector(at)en en praktijkpartners. We streven naar (minimaal) acht (open) themabijeenkomsten (twee per thema). Ook wordt in BPA-II gewerkt aan een betere aansluiting van het onderwijs. Doelen zijn: 1. Verduurzamen van het BPA (netwerkontwikkeling) via het organiseren van ‘de ontmoeting’ 2. Creëren van themabijeenkomsten rondom de vier thema’s, met werkveld, onderwijs en onderzoek samen, waarbij (praktijk)vragen worden geformuleerd, kennis wordt gedeeld en nieuwe kennis wordt ontwikkeld. 3. Vanuit deze themabijeenkomsten genereren van (nieuwe) initiatieven en onderzoeksprojecten, waarin minimaal drie verschillende lectoraten, diverse praktijkpartners en onderwijspartners participeren 4. Vastleggen, beschikbaar stellen én doorontwikkelen van de opgedane kennis en inzichten, waarbij met praktijkpartners en onderwijs wordt bekeken of dit leidt tot nieuwe inzichten en instrumenten voor de praktijk en tot onderwijsvernieuwing leiden (kennisbasis vastleggen)
In dit project zal Hogeschool Utrecht samen met praktijkpartners een vooronderzoek uitvoeren ten behoeve van de inrichting van een Living Lab waarmee in de context van duurzame renovatie nieuwe circulaire concep-ten door bedrijven in een werkelijke woonomgeving kunnen worden getest met bewoners. Optimale circulari-teit is daarbij de doelstelling waarbij het gaat om het sluiten van materiaalketens. Het gaat hierbij om een speci-aal ingerichte testwoning die telkens kortstondig wordt verhuurd aan geïnteresseerden en steeds kan worden aangepast. Hoe reageren bewoners op een circulair ontworpen woning en hoe wordt het gebruik ervaren? Dit onderzoek sluit daarmee aan bij de behoefte van bedrijven (bouwbedrijven, aannemers, ontwikkelaars van nieuwe materialen) die betrokken zijn bij duurzame renovaties om hun producten en diensten te kunnen uittes-ten (en aanpassen) met bewoners alvorens deze uit te zetten in de markt, en leidt uiteindelijk tot een sterkere positie van de ondernemers. In dit vooronderzoek wordt kennis ontwikkeld en ontsloten over circulair renoveren van woningen, over de invloed van bewoners op het succes van circulaire renovaties en over de manier waarop een Living Lab ingezet kan worden om meer kennis op te bouwen vanuit een reële praktijksituatie. De door studenten en onderzoe-kers van de HU samen met bedrijven ontwikkelde Selficient-woning zal hiervoor als Circulaire Living Lab woning worden ingezet. Tijdens dit project wordt de basis gelegd voor een langdurig onderzoeksproject waarin dit Circulaire Living Lab, maar daarnaast ook andere Living Labs worden ontwikkeld in het programma Wonen 3.0. Hiermee wordt een opbouw van de kennisbasis van Hogeschool Utrecht en Centre of Expertise Smart Sustainable Cities en partners op langere termijn mogelijk. Het project biedt ruimte aan de betrokkenheid van docenten en studenten via projecten op deelthema’s en geeft inzichten voor het vervolg van Living Labs als methode in het onderwijs. Het draagt daarmee tevens bij aan vernieuwing van het onderwijs.