Medewerkers en studenten in het hoger onderwijs zeggen veel te leren van congresdeelname. Tot op heden echter zijn die leerervaringen nauwelijks systematisch in kaart gebracht. We weten ook weinig over verschillen daarbij tussen junior- en senior congresdeelnemers, ofwel deelnemers die eerder nog weinig of juist veel congressen bezochten. In deze exploratieve casestudy interviewden betrokkenen van ons onderzoeksteam (N = 9) elkaar voor en na bezoek aan de OnderwijsResearchDagen 2018 (ORD) over hun leerverwachtingen en leerervaringen. Via thematische codering resulteerde dit in leerverwachtingen en leerervaringen die verschillen tussen junioren en senioren. Junioren richten hun leerverwachtingen op hun eigen ervaringen binnen de microsetting van de afzonderlijke sessies, waarbij ze vooral binnen de congresstructuur hun leren plaatsen. De senioren beschouwen een congres meer als een geheel en zien het congres in een grotere context van de discipline of het vakgebied, waarbinnen ze hun leerervaringen rapporteren. Hierbij zetten ze de congressetting meer naar hun hand en zijn ze meer dan junioren gericht op de ontwikkeling van anderen. De resultaten van dit kleinschalige onderzoek kunnen congresdeelnemers en - organisatoren meer inzicht geven in het leren van congresbezoek en daarmee helpen in het benutten van congresdeelname als professionaliseringsvorm.
Medewerkers en studenten in het hoger onderwijs zeggen veel te leren van congresdeelname. Tot op heden echter zijn die leerervaringen nauwelijks systematisch in kaart gebracht. We weten ook weinig over verschillen daarbij tussen junior- en senior congresdeelnemers, ofwel deelnemers die eerder nog weinig of juist veel congressen bezochten. In deze exploratieve casestudy interviewden betrokkenen van ons onderzoeksteam (N = 9) elkaar voor en na bezoek aan de OnderwijsResearchDagen 2018 (ORD) over hun leerverwachtingen en leerervaringen. Via thematische codering resulteerde dit in leerverwachtingen en leerervaringen die verschillen tussen junioren en senioren. Junioren richten hun leerverwachtingen op hun eigen ervaringen binnen de microsetting van de afzonderlijke sessies, waarbij ze vooral binnen de congresstructuur hun leren plaatsen. De senioren beschouwen een congres meer als een geheel en zien het congres in een grotere context van de discipline of het vakgebied, waarbinnen ze hun leerervaringen rapporteren. Hierbij zetten ze de congressetting meer naar hun hand en zijn ze meer dan junioren gericht op de ontwikkeling van anderen. De resultaten van dit kleinschalige onderzoek kunnen congresdeelnemers en - organisatoren meer inzicht geven in het leren van congresbezoek en daarmee helpen in het benutten van congresdeelname als professionaliseringsvorm.
The Junior Adverse Drug Event Manager (J-ADEM) team is a multifaceted intervention focusing on real-life education for medical students that has been shown to assist healthcare professionals in managing and reporting suspected adverse drug reactions (ADRs) to the Netherlands Pharmacovigilance Centre Lareb. The aim of this study was to quantify and describe the ADRs reported by the J-ADEM team and to determine the clinical potential of this approach. The J-ADEM team consisted of medical students tasked with managing and reporting ADRs in hospitalized patients. All ADRs screened and reported by J-ADEM team were recorded anonymously, and categorized and analysed descriptively. From August 2018 through January 2020, 209 patients on two wards in an academic hospital were screened for ADR events. The J-ADEM team reported 101 ADRs. Although most ADRs (67%) were first identified by healthcare professionals and then reported by the J-ADEM team, the team also reported an additional 33 not previously identified serious ADRs. In 10% of all reported ADRs, the J-ADEM team helped optimize ADR treatment. The ADR reports were largely well-documented (78%), and ADRs were classified as type A (66%), had a moderate or severe severity (85%) and were predominantly avoidable reactions (69%). This study shows that medical students are able to screen patients for ADRs, can identify previously undetected ADRs and can help optimize ADR management. They significantly increased (by 300%) the number of ADR reports submitted, showing that the J-ADEM team can make a valuable clinical contribution to hospital care.
MULTIFILE
Wereldwijd groeit de consumptie van grondstoffen, zowel om te voorzien in onze energiebehoefte als in onze materiaalbehoefte. De gebouwde omgeving speelt hier een significante rol in, goed voor 40% van de energieconsumptie en 50% van de materiaalconsumptie. Deze vraag aan grondstoffen leidt tot schaarste, uitputting, en negatieve milieueffecten, zoals klimaatverandering. Om de consumptie van grondstoffen en gerelateerde negatieve effecten te verminderen heeft Nederland de doelstelling geformuleerd om tot 2050 de gebouwde omgeving geheel CO₂ neutraal te maken en de economie 100% circulair te maken. In een CO2 neutrale en circulair gebouwde omgeving is de gehele energiebehoefte gebaseerd op hernieuwbare energie, en worden alle materialen oneindig hergebruikt of zijn ze onderdeel van een biologisch proces. Dit impliceert dat bouwprocessen anders doorlopen moeten worden, er andere bouwproducten en -componenten beschikbaar moeten komen en er andere competenties gevraagd worden van onze aankomende bouwprofessionals. In de stadsregio Parkstad Limburg speelt een derde opgave; door krimp en vergrijzing moeten er 10.000 woningen en 100.000 m2 utiliteit/retail uit de markt onttrokken worden. De samenkomst van deze drie opgaves resulteert dan ook in de uitdaging hoe we de bestaande gebouwvoorraad CO2 en circulair kunnen verduurzamen met ten eerste regionaal vrijkomende materialen en ten tweede door het inzetten van zo lokaal mogelijke biobased materialen. In de faculteit BETA Sciences and Technology werken we in 2 lectoraten en 5 programmalijnen aan deze opgaves door alle schaalniveaus van de bouwproces. De doelstelling van het postdoconderzoek van Michiel Ritzen richt zich op het opzetten van een programmalijn circular building technology om hieraan mede bij te dragen. De programmalijn geeft invulling aan de kennisontwikkeling en disseminatie op een ontbrekend onderdeel in een real life lab omgeving, met het ontwikkelen en valideren van innovaties die nodig zijn om vrijkomende bouwmaterialen hoogwaardig her te gebruiken en/of te recyclen in CO2 neutrale en circulaire gebouwrenovaties.
Using technology to improve the adolescents' journey to school by bike in province of Drenthe and Groningen.All unsafe area that children spotted on the map, are because the lack of traffic safety ( lack of visibility, high speed, etc). In general children do not have a positive perception of cycling to school, and their favourite mode of traveling to school is car. What technology based intervention can make adolescents’ cycling to and from school safer and more attractive for them? Also does it help to encourage those who live far from the school (>10 km) to cycle to and from school more often?
De samenwerking tussen HBO- en WO-kennisinstellingen, maatschappelijke partners en maatschappij biedt een unieke leeromgeving voor zowel studenten als de samenwerkingspartners. Deze leeromgeving biedt kansen aan alle betrokken partijen omtrent het begrijpen en adresseren van complexe maatschappelijke vraagstukken. Deze vraagstukken zijn lastig te adresseren aangezien ze vaak vanuit de kennis, waarden en perspectieven van verschillende stakeholders te benaderen zijn. Hierdoor is het steeds noodzakelijker om (toekomstige) professionals voor te bereiden op de integratie van onderzoeks-, expert- en ervaringskennis. De samenwerking tussen deze kennisactoren geeft naast veel inzichten, mogelijkheden en kennis, ook verschillende uitdagingen. De partijen hebben ieder een eigen taal, perspectief en belang. Het samenbrengen van de verschillen in culturen, processen en structuren is lastig, zelfs met een gezamenlijk doel. Dit roept vragen op over de verdere invulling en uitkomsten van samenwerking, zoals de rolverdeling, toewijding en implicaties. Welke stappen moeten er nu worden gezet om de gezamenlijke doelen te kunnen behalen? In het voorgestelde project willen we onderzoeken wat geschikte werkvormen zijn voor een samenwerking tussen kennisinstellingen van WO- en HBO-onderwijs en een maatschappelijke organisatie. Deze complexe samenwerking vraagt o.a. om onderzoek naar de vormgeving, onderlinge verhoudingen, en het verenigen van belangen. De aanvrager (junior onderzoeker VU) zal zich één dag per week gedurende één jaar toewijden aan het monitoren en evalueren van de samenwerking. Daarnaast zal de partner (projectleider BOOT-HvA Nieuw-West) zich een halve dag per week committeren aan de samenwerking. Hierdoor kan er aandacht besteed worden aan de invulling van deze samenwerking, methodiek en de beoogde gezamenlijke doelen. De werkvormen en onderliggende werkingsmechanismen die uit het onderzoeksproject komen, dienen om de samenwerking tussen WO-, HBO- en maatschappelijke partners te optimaliseren. De uitkomsten zullen ook kunnen bijdragen aan het verloop en invulling van vergelijkbare samenwerkingsverbanden in het CDKM-netwerk.