Dienst van SURF
© 2025 SURF
De gangbare, DSM-gestuurde interpretatie van depressieve stoornis doet de ervaring van mensen die aan deze stoornis lijden geen recht. Er ontbreken drie wezenlijke aspecten aan de DSM-definitie: een verstoorde wereldbetrekking, een verstoorde lijfelijkheid en een verstoorde temporaliteit. De fenomenologische uitleg van depressie die in mijn proefschrift centraal staat, laat deze psychische stoornis niet naar voren treden als extreme somberheid, maar als existentieel isolement. De ‘stemmingsstoornis’ (mood disorder) is zo beschouwd een afstemmingsstoornis: een verstoring van een proces of gebeuren van synchronisatie op een heel elementair, lijfelijk-affectief niveau. Dat het fenomeen depressie momenteel zo wijdverbreid is – de zogeheten depressie-epidemie – kan in verband worden gebracht met de wijze waarop het individu door de laatmoderne ‘neoliberale’ cultuur tot subject wordt gevormd. De hedendaagse subjectpositie is ‘isolistisch’ van aard. Dit staat op gespannen voet met de menselijke grondbehoefte aan elementaire afstemming. Anders gezegd: de laatmoderne subjectificatie van het individu is depressogeen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/bert-van-den-bergh-95476526/
Mobiele identificatietechnieken maken het in de nabije toekomst mogelijk DNA- en vingersporen tijdens een lopend forensisch sporenonderzoek snel te analyseren, te vergelijken met referentiemonsters, en de resultaten hiervan te gebruiken in het verdere onderzoek. In dit experimentele onderzoek werd de invloed onderzocht van deze snelle analyseresultaten op de scenariovorming, en van de databankidentificaties in deze resultaten op de interpretatie van sporen door forensisch rechercheurs in Nederland. Forensisch rechercheurs (N = 65) voerden een gesimuleerd plaats delict onderzoek uit. Hierbij werden zowel de analyseresultaten als het moment waarop deze werden verstrekt gemanipuleerd. De resultaten laten zien dat snelle analyseresultaten de scenariovorming van rechercheurs beïnvloeden, en dat deze invloed afhankelijk is van het moment van de informatieverstrekking. Oordelen van rechercheurs over het belang van de sporen blijken niet door databankidentificaties te worden beïnvloed.
Na een misdrijf blijven er vaak vingersporen en biologische sporen, zoals bloed, speeksel, sperma of huidcellen, achter op een plaats-delict. Deze sporen kunnen een belangrijke rol spelen bij de opsporing en vervolging van misdrijven. DNA uit biologische sporen en vingersporen kunnen worden gebruikt om verdachten of betrokkenen te identificeren. Daarnaast kan uit de aard van het spoor en de plek waar het is aangetroffen informatie worden afgeleid over de wijze waarop het misdrijf is gepleegd. Het zoeken, vinden, selecteren en veiligstellen van deze sporen is daarom van groot belang. Dit proces wordt echter bemoeilijkt doordat biologische sporen en vingersporen vaak niet met het blote oog zichtbaar zijn en doordat op delictplaatsen ook sporen aanwezig zijn van mensen en activiteiten die niets met het misdrijf te maken hebben. Hierdoor bestaat de kans dat irrelevante sporen worden meegenomen voor verder onderzoek, terwijl kansrijke delict-gerelateerde sporen achterblijven op de plaats-delict. Een tweede probleem is dat de sporen op een sporendrager kunnen veranderen na verloop van tijd en door activiteiten die plaatsvinden tijdens het forensisch onderzoeksproces. Dit bemoeilijkt de integriteit en interpretatie van het sporenbeeld. Om beter te kunnen zoeken naar sporen, beter te kunnen bepalen of ze relevant zijn, en de informatie die de sporen in zich dragen te kunnen behouden tijdens het forensische onderzoeksproces is met het werkveld een multidisciplinair onderzoeksprogramma ontwikkeld, bestaande uit twee onderzoekslijnen: (1) Een onderzoekslijn om het zoeken naar en het interpreteren van delict-gerelateerde sporen op een plaats-delict te verbeteren. (2) Een onderzoekslijn om het forensische onderzoeksproces van veiligstellen, verpakken, transporteren en bemonsteren van sporen op sporendragers te verbeteren. In de twee onderzoekslijnen worden in samenwerking tussen onderzoekers en professionals verschillende processtappen uit het forensisch onderzoek verbeterd. Samen versterken ze het integrale plaats-delict onderzoek en verbeteren ze de kwaliteit van de gehele forensische keten, van plaats-delict tot rechtszaal.
Sleuteltechnologieën stellen ons in staat om steeds doelgerichter te handelen. Voedselveiligheid is een belangrijk gebied waar deze technologieën een rol kunnen spelen. Een voorbeeld is de inzet van nieuwe DNA‐technieken om de bron van een voedselinfectie op te sporen. Dat dit geen science fiction meer is bleek onlangs uit het achterhalen van de bron van een reeks ernstige besmettingen met de bacterie Listeria monocytogenes. Met behulp van Whole Genome Sequencing (WGS) kon de bron, een vleeswarenfabriek, worden achterhaald. Op dit moment wordt deze analysetechniek vooral ingezet door overheidsinstanties, maar het biedt ook perspectief voor de beheersing van de voedselveiligheid door de bedrijven zelf. Het doel van het Precision Food Safety project is om de voedselverwerkende industrie voor te bereiden op de uitdagingen en mogelijkheden van het gebruik van moderne DNA‐sequencing technologieën voor de monitoring en controle van de productiefaciliteiten op pathogene bacteriën. In het project zal de mogelijkheid van toepassing van WGS voor de detectie van pathogene bacteriën in de productieketen worden onderzocht. Hiervoor zal de MinION een mini DNAsequencer worden ingezet. Tijdige detectie en identificatie van pathogene bacteriën stelt bedrijven in staat tot sneller ingrijpen, waarmee kan worden voorkomen dat besmette producten in de winkelschappen terecht komen. Daarnaast zullen de effecten van hygiënische maatregelen worden onderzocht en een visualisatietool worden ontwikkeld waarmee de resultaten van het onderzoek van een productielocatie kunnen worden weergegeven. De focus zal liggen op Listeria monocytogenes, omdat deze bacterie momenteel gezien wordt als de grootste voedselveiligheidsuitdaging in deze tijd. De in het project ontwikkelde methoden moeten de voedingsindustrie tools in handen geven voor “precision food safety”. In het project participeren bedrijven uit verschillende sectoren van de voedselverwerkende industrie en bedrijven die diensten verlenen op het gebied van voedselveiligheid.
In Nederland zijn er ongeveer 1500 langdurig vermiste personen, en elk jaar komen daar circa 100 nieuwe gevallen bij. Bij de helft van deze verdwijningen blijft de oorzaak onbekend. De zoektocht naar vermiste personen wordt uitgevoerd door professionals en vrijwilligers, die systematisch het terrein onderzoeken op mogelijke sporen, zoals verstoorde grond. In grote gebieden worden soms politiehonden ingezet, maar deze zoekacties kosten veel tijd en mankracht. Bovendien kunnen weersomstandigheden en vegetatie groei verstoringen snel verbergen. Drones, robotplatforms en geavanceerde sensortechnologieën zoals Ground Penetrating Radar (GPR), hyperspectrale beeldvorming en infrarood (IR) bieden nieuwe mogelijkheden om zoekoperaties efficiënter en effectiever te maken. Hoewel deze technologieën het mogelijk maken om stoffelijke resten op te sporen, vormen de verwerking en interpretatie van de gegevens ter plaatse nog steeds een uitdaging. Tijdens mijn PD-traject ontwikkel ik een adaptief systeem dat deze technologieën integreert op zowel een drone- als grondplatform, waardoor zowel grote als moeilijk toegankelijke gebieden snel kunnen worden doorzocht. Mijn onderzoek richt zich op het analyseren van data van GPR, hyperspectrale en IR-sensoren, gekoppeld aan verschillende ontbindingsstadia van stoffelijke resten. Het doel is om een veelzijdig systeem te creëren dat zoekoperaties optimaliseert door nieuwe protocollen en technologieën te ontwikkelen. Dit zal leiden tot snellere en nauwkeurigere zoekresultaten, waardoor de kans op succesvolle lokalisatie van stoffelijke resten toeneemt, en een belangrijke bijdrage leveren aan forensisch onderzoek en rechtshandhaving.