Dienst van SURF
© 2025 SURF
After the violent disintegration of Yugoslavia, a flourishing cultural scene was established in Croatia’s capital Zagreb. The scene calls itself: independent culture. In this book, Sepp Eckenhaussen explores the history of Zagreb’s independent culture through three questions: How were independent cultures born? To whom do they belong? And what is the independence in independent culture? The result is a genealogy, a personal travel log, a mapping of cores of criticality, a search for futurologies, and a theory of the scene.Once again, it turns out that localist perspectives have become urgent to culture. The untranslatability of the local term ‘independent culture’ makes it hard for the outsider to get a thorough understanding of it. But it also makes the term into a crystal of significance and a catalyst of meaning-making towards a theory of independent culture.
MULTIFILE
Ageing potentially poses a threat to independent functioning of older adults. Although clinicians commonly focus on physical factors limiting Functional Independence (FI), it is likely that personal and environmental interactions also seem important to maintain FI. Herewith, FI exceeds several professional borders and calls for a uniform, multidisciplinary interdisciplinary supported definition of FI. This study aims to provide such a definition of FI in community dwelling older people. A scoping review was performed. Pubmed/Medline, Psychinfo and CINAHL were searched for studies describing aspects of FI. A literature-based definition of FI was discussed by experts (n = 7), resulting in a formulated final definition of FI and insight into contributing factors to FI. A multidisciplinairy focusgroup a stakeholder consultation (n = 15) ensured clinical relevance for daily practice. Data from the focusgroup stakeholder consultation were analyzed by using Atlas.ti (version 8). Based on the literature search, 25 studies were included. FI was finally defined as “Functioning physically safely and independent from another person, within one’s own context”. The contributing factors of FI comprised physical capacity combined with coping, empowerment and health literacy. Moreover, the level of FI is influenced by someone’s own context. This study confirms the relevance of the physical aspect of FI, but additionally stresses the importance of psychological factors. In addition, this study shows that one’s context may affect the level of FI as well. This underlines the importance of a holistic view and calls for multidisciplinary interdisciplinary collaboration in community-dwelling older people.
LINK
Background: The concept of Functional Independence (FI), defined as ‘functioning physically safe and independent from other persons, within one’s context”, plays an important role in maintaining the functional ability to enable well-being in older age. FI is a dynamic and complex concept covering four clinical outcomes: physical capacity, empowerment, coping flexibility, and health literacy. As the level of FI differs widely between older adults, healthcare professionals must gain insight into how to best support older people in maintaining their level of FI in a personalized manner. Insight into subgroups of FI could be a first step in providing personalized support This study aims to identify clinically relevant, distinct subgroups of FI in Dutch community-dwelling older people and subsequently describe them according to individual characteristics. Results: One hundred fifty-three community-dwelling older persons were included for participation. Cluster analysis identified four distinctive clusters: (1) Performers – Well-informed; this subgroup is physically strong, well-informed and educated, independent, non-falling, with limited reflective coping style. (2) Performers – Achievers: physically strong people with a limited coping style and health literacy level. (3) The reliant- Good Coper representing physically somewhat limited people with sufficient coping styles who receive professional help. (4) The reliant – Receivers: physically limited people with insufficient coping styles who receive professional help. These subgroups showed significant differences in demographic characteristics and clinical FI outcomes. Conclusions: Community-dwelling older persons can be allocated to four distinct and clinically relevant subgroups based on their level of FI. This subgrouping provides insight into the complex holistic concept of FI by pointing out for each subgroup which FI domain is affected. This way, it helps to better target interventions to prevent the decline of FI in the community-dwelling older population.
Ruimte voor mij! Iedereen wil fijn wonen(Bijna) iedereen woont. Iedereen wil zich fijn voelen in zijn of haar thuis. Ook mensen met een verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag willen dat. Moeilijk verstaanbaar gedrag betekent dat mensen soms agressief zijn naar zichzelf, anderen en spullen. Ze maken soms in hun omgeving spullen kapot. Dit doen ze bijvoorbeeld omdat ze gefrustreerd zijn, bang of omdat ze schrikken. Ze kunnen namelijk moeilijk vertellen wat zij belangrijk vinden om zich fijn te voelen. Daarom is het belangrijk om daar onderzoek naar te doen. Kan architectuur helpen? Architecten zijn de mensen die een gebouw ontwerpen. Zij bedenken hoe het gebouw eruit moet zien van binnen en van buiten. Zij bedenken bijvoorbeeld hoe een woning wordt ingedeeld en waar het licht vandaan komt. Daarvoor moeten ze goed weten voor wie ze het huis ontwerpen en wat de nieuwe bewoners nodig hebben. Wij willen graag dat architecten begrijpen wat mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag nodig hebben om zich fijn te voelen. We willen onderzoeken hoe architectuur een bijdrage kan leveren dat zij zo fijn mogelijk kunnen wonen. Kan architectuur tegenwerken? Omdat deze bewoners weleens dingen kapot maken worden die dingen soms weggehaald. Of hun omgeving wordt zo gemaakt dat deze niet kapot kan. Dat klinkt best slim, maar het risico bestaat dat hun huis niet meer gezellig is. Wat ook wel gebeurt is dat hun thuis onhandig is ingedeeld. Dat er bijvoorbeeld veel gangen zijn die de hoek om gaan. Dan kunnen de bewoners niet zien wie eraan komt. Daardoor kunnen ze schrikken of bang zijn om de hoek om te gaan. Dat zijn dingen die misschien maken dat ze zich minder fijn voelen in hun thuis. Architectuur zou dus ook kunnen maken dat de bewoners zich juist niet fijn voelen. Misschien wel dat ze gefrustreerd of bang worden en daardoor agressief worden naar hun omgeving? Intensieve begeleidingSoms is het zo dat mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag vastlopen in hun bestaande woning. Dan is het beter voor hen als ze voor een bepaalde tijd verhuizen naar een plek waar ze intensieve begeleiding krijgen en die speciaal gebouwd is voor mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Een dergelijk gebouw wordt een ‘Very intensive care workhome’ genoemd. Een thuis, waar de bewoners in de buurt kunnen werken en ze in hele kleine groepen intensieve begeleiding krijgen. Hun thuis is ook een werkplek: de werkplek voor hun begeleiders. Het is dus ook belangrijk dat het gebouw die begeleiding ondersteunt. Maar wel zo dat het nog steeds een thuis is voor de bewoners. Wij gaan onderzoek doen in een ‘Very intensive care workhome’ van ’s Heeren Loo in Ermelo. Zo komen wij er hopelijk achter wat mensen met een verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag nodig hebben om fijn te wonen. Wellicht kunnen we zo ook ontdekken hoe architectuur daar een bijdrage aan kan leveren. Bestaande informatieHoe doen we dat onderzoek? Het blijkt dat veel zorginstellingen waar deze mensen wonen al heel veel dingen opschrijven. Zo heeft elke bewoner een dossier waar in staat hoe het met hem of haar gaat. Er wordt opgeschreven als een bewoner agressief is naar een medewerker of als iets gerepareerd moet worden. Er is dus al heel veel kennis aanwezig, die wij kunnen gebruiken in ons onderzoek. Ook de medewerkers en de familieleden weten vaak al heel veel. Daarom hebben wij ze geïnterviewd. Omdat de bewoners zelf soms niet zo goed uit kunnen leggen wat ze fijn vinden of wat ze bang maakt hebben wij een week met hen geleefd. Hierdoor konden we zien hoe ze zich gedragen en ook met hen in gesprek raken, voor zover dat mogelijk was. Daardoor kunnen we ons beter in hen inleven. Verder hebben we ook veel foto’s gemaakt om te zien wat het gebouw zelf te vertellen heeft. We waren bijvoorbeeld op zoek naar sporen van agressie om te kijken of dit steeds op dezelfde plek gebeurt. Kijken vanuit verschillende perspectievenWe gaan onderzoeken of, en zo ja hoe, architectuur een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van bestaan van mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Om deze vraag goed te beantwoorden is het belangrijk om deze vanuit verschillende perspectieven te onderzoeken. Zo is de kans het grootst dat we echt leren te begrijpen wat deze bewoners nodig hebben en hoe architectuur daarbij kan helpen. We kijken natuurlijk vanuit de bewoner, de medewerker, de familie, wat er opgeschreven is, wat het gebouw vertelt en ook wat de architect bedacht heeft. We hebben ook gekeken wat er in het verleden al is onderzocht over dit onderwerp en wat daarover is opgeschreven. Al die perspectieven samen geven een goed beeld en hopelijk een antwoord op onze vraag. Wie heeft hier wat aan?Als we dat antwoord dan hebben heeft dat voor verschillende groepen veel voordelen. De medewerkers, de familie en ook de bewoners kunnen dan beter vertellen wat er nodig is voor een fijn thuis. Dat helpt ook zorginstellingen die nieuwe gebouwen willen bouwen, omdat ze dan weten wat zij aan een architect moeten vragen. Die architect begrijpt hopelijk met ons antwoord ook beter hoe hij of zij een thuis moet ontwerpen voor mensen met een verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag. Wie zijn wij? Wij zijn vertegenwoordigers van twee instellingen, namelijk van de Hanzehogeschool in Groningen en ’s Heeren Loo in Ermelo die voor dit project samenwerken. Maar we zijn vooral een groep mensen die de passie hebben om mee te werken aan een betere leefomgeving voor mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Onze groep bestaat uit:• Berit Ann Roos, architect van het onderzochte gebouw, onderzoeker en directeur van de Academie van Bouwkunst aan de Hanzehogeschool• Mark Mobach, lector Facility Management aan de Hanzehogeschool en zeer geïnteresseerd in de relatie tussen mens en ruimte• Tineke Leussink, medewerker zorg en vastgoed bij ’s Heeren Loo en moeder van een zoon met moeilijk verstaanbaar gedrag. • We werken zeer nauw samen met de Professor architectuur Ann Heylighen van de KU Leuven, een universiteit in België. Challenging behaviour (CB), such as self-injury and aggression towards persons or objects, arises in interaction with the environment and is shown to increase attention, escape, adjust sensory stimulation, or receive a material reward. CB may prevent individuals from being included in society and enjoying a high quality of life (QoL). This raises the question of how architecture can contribute to creating environments that help reduce such behaviour, since literature shows that architects can be enablers of prevention, mitigating CB before rather than after its occurrence. This research explores how architecture may contribute to the QoL of intellectually impaired (and autistic) individuals showing CB with a scoping review and an empirical research at a ‘very intensive care’ facility in the Netherlands. For the review four databases were searched using four concepts: architecture, QoL, challenging behaviour, and intellectual impairment. Twelve articles were identified, none of which covered all four concepts. For the empirical research observations, interviews, and the study of files and reports have taken place. The combined results will provide a deeper understanding of the needs of individuals showing CB concerning environments that enhance their QoL for all members involved in the creation of these environments.Findings of the review suggest that individuals showing CB may possibly benefit from environments that promote independence, social participation, and well-being. This may be achieved by spaces providing access and understanding, offering a choice in various aspects, and by designing a home instead of an institution. Although differences exist between the needs of people showing CB and autistic individuals, the findings indicate many similarities. Future research is required to substantiate these similarities and differences and to investigate whether and how the built environment, designed for people showing CB, could be beneficial for all building users.Keywords: architecture, autism, challenging behaviour, intellectual impairment, quality of life
A growing part of contemporary arts practices in the Netherlands has reoriented itself from studio and institutional art towards self-organization in self-run initiatives. In this type of contemporary art, self-organization is not only a way of gaining economic independence. Just as importantly, it is a form of expression where the organizational structure becomes the art project: self-organization-as-contemporary-art. Often using informal and underground settings, these initiatives reach audiences who have little or no access to the established system of cultural institutions. Aiming to bring art closer to everyday life, they often are no longer easily recognizable as art projects at all. Instead of individual studio practice with the artist as the central figure, these projects and initiatives are based on participation and non-hierarchical collaboration and rarely produce art objects for the traditional gallery art market. Examples include restaurants run as art projects, experimental schools, radio stations run as art performances, and do-it-yourself publishers. Rotterdam is an ideal case study for this development, since the city has played a role in self-organized artists’ initiatives and activist practices like no other city in the Netherlands. The trend towards self-employed work and flexibilization in the creative sector after 2008 accelerated this development. Self-organization-as-contemporary-art has developed throughout the years into an active, extensive and complex network of more than 80 self-organized initiatives; a fabric of autonomously operating initiatives that covers the entire city which we have mapped in previous research. This leads to the questions: How can the creative industries and cultural institutions adapt to these new forms of artistic practice which are no longer based on (a) individual work and (b) classical artists’ portfolios? How can art school curricula be adapted so that they educate innovative network artists who actively contribute to the fabric of self-organization-as-contemporary-art?
The increasing concentration of people in urban environments in an era of globalisation means that social, economic, and environmental resources for living and working are under pressure. Urban communities experience increased stress levels due to inadequate and overburdened infrastructure and services, challenges due to ethnic and cultural diversity, socio-economic inequalities as well as the impact of environmental degradation. For these communities to build resilience under these circumstances therefore requires a multipronged approach. The underlying question this project will answer is: “What are the key characteristics of experiencescapes that contribute to resilience-building in communities?” The project will dive into the identification of building blocks of experiencescapes and roles of relevant actors that can support communities in building resilience. Within the context of a multidisciplinary approach, this project applies a range of qualitative research methods, such as in-depth interviews, focus groups, participant observation, storytelling techniques, life stories, as well as various biometric quantitative methods, available through the experience lab of BUas. The outcome of the project will enable practitioners and researchers alike in various sectors to understand what and how they can contribute to creating an environment in which people can meaningfully interact in a way that builds resilience in communities. This outcome is communicated not only through academic publications and conference contributions, but also through public reports and a handbook for practitioners and students. These reports and handbooks support identification and application of building blocks of experiencescapes that support building resilience in communities. Finally, the knowledge generated in the project will contribute to the development of curricula of various educational programmes at Breda University of Applied Sciences by expanding the scope of experience design into the area of people-to-people relationships.