Dienst van SURF
© 2025 SURF
Grootstedelijke vraagstukken zoals gebiedsontwikkeling, bestaanszekerheid en duurzaamheid vereisen een aanpak die zich over verschillende – bestuurlijke – domeinen uitstrekt. Dat vraagt om professionals die grenzen tussen die verschillende domeinen weten te overbruggen, om zo tot oplossingen te komen die recht doen aan een veelheid van vaak tegenstrijdige belangen. Deze professionals treden vaak op als ‘boundary spanners’. Maar hoe doen zij dit? En wat kunnen (aankomende) project- en programmamanagers daarvan leren?Op basis van vijf grootstedelijke praktijken laten we zien wat boundary spanners daarbij tegenkomen. Hiermee bieden we handvatten aan andere professionals om grenzen te overbruggen. We delen die kennis graag, om zo bij te dragen aan duurzame oplossingen voor domeinoverstijgende, grootstedelijke vraagstukken.
Wat hebben maatschappelijk werkers, leraren in het middelbaar onderwijs, ondernemers in een grootstedelijke winkelstraat, schoonmakers in een verzorgingstehuis en hbo studenten in de Randstad met elkaar gemeen? Dat ze werken en leren in een omgeving waar 'autochtone' Nederlanders niet meer vanzelfsprekend in de meerderheid zijn. Integratie is hier een zaak van een samenleving van minderheden geworden. (Hoe) lukt het mensen om in zo'n 'superdiverse' omgeving relaties aan te gaan over de grenzen van hun 'eigen' groep heen: op welke terreinen vinden ze elkaar, en wanneer stokt de communicatie? En welke rol spelen verschillen in cultuur hier eigenlijk bij? Dit boek bevat het verslag van een aantal casestudies naar alledaagse omgangsvormen in de grootstedelijke samenleving, verricht door onderzoekers verbonden aan het lectoraat Burgerschap en Diversiteit van De Haagse Hogeschool.
In onderhavig rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van de interviews, die in de maart en april 2011 gehouden zijn door leden van het managementteam van Onderwijs en Opvoeding. In het onderzoek is antwoord gezocht op de onderzoeksvraag: “Welke externe ontwikkelingen zien belangrijke stakeholders van Onderwijs en Opvoeding voor het domein en welke aanbevelingen doen zij voor de verdere ontwikkeling van het domein?”. Deze onderzoeksvraag is beantwoord door drie onderzoeksvragen te beantwoorden. “Welke externe ontwikkelingen die relevant zijn voor Onderwijs en Opvoeding worden genoemd door stakeholders van Onderwijs en Opvoeding?”. De stakeholders geven aan ontwikkelingen te zien in het werkveld, de lerarenopleidingen, en de opleiding Pedagogiek, de maatschappij en de politiek. Hierbij wordt genoemd dat de taken en rollen van leraren veranderen en dat nieuwe leraren onvoldoende hierop worden voorbereid. De vergrijzing van het leraarschap legt druk op het onderwijs en op de realisatie van de maatschappelijke behoefte aan flexibelere school- en vakantietijden. “Welke consequenties hebben deze ontwikkelingen volgens de stakeholders voor Onderwijs en Opvoeding?” Door de stakeholders wordt aangegeven dat de genoemde ontwikkelingen consequenties hebben voor de organisatie van het domein, voor de curricula van de lerarenopleidingen en voor de lerarenopleiders. Om in te spelen op de ontwikkelingen wordt aanbevolen de interne en externe communicatie te verbeteren, de curricula op de lerarenopleidingen aan te passen aan de vraag van het werkveld en nieuwe samenwerkingsverbanden met diverse spelers uit het veld aan te gaan. “Welke aanbevelingen geven stakeholders voor de verdere ontwikkeling voor Onderwijs en Opvoeding? ” De stakeholders bevelen aan vanuit een voorbeeldfunctie diversiteit onder het eigen personeel te stimuleren en ondernemende mensen aan te trekken, te werken aan een duidelijke profilering van het domein en te werken aan een echte lerarencultuur binnen de lerarenopleidingen waarbij er les gegeven wordt zoals de lerarenopleiders wensen dat de studenten dat zelf ook gaan doen en studenten actief te betrekken bij de opleidingen. De door de geïnterviewde stakeholders genoemde ontwikkelingen en aanbevelingen zijn primair gericht op de lerarenopleidingen, inclusief de Pabo. Opmerkingen specifiek voor Pedagogiek worden niet gemaakt. Omdat een aantal geïnterviewde stakeholders benaderd is vanwege hun pedagogische kennis, gaan we ervan uit dat de door hen gemaakte opmerkingen ook betrekking hebben op de opleiding pedagogiek. De door de stakeholders genoemde ontwikkelingen hebben grotendeels betrekking hebben op het primaire proces, het onderwijs aan Onderwijs en Opvoeding. Consequenties voor de organisatie van het domein worden hieraan verbonden. Het andere primaire proces van Onderwijs en Opvoeding, het verrichten van praktijkonderzoek, is nauwelijks onderwerp van bespreking geweest. Geconcludeerd wordt dat het houden van interviews met stakeholders gezien kan worden als een belangrijke stap in het realiseren van afstemming tussen opleiding en werkveld. Op basis van de interviews wordt aanbevolen de studenten breed te scholen, bewust te blijven van de consequenties van de veranderende rol van de leraar voor de lerarenopleidingen en actief in te blijven zetten op het verzamelen, produceren en uitzetten van kennis ten behoeve van het veld en het domein. Het door Onderwijs en Opvoeding verrichte praktijkonderzoek kan hierin nadrukkelijker gepositioneerd worden
MULTIFILE
Voor ruim de helft van de Nederlandse jongeren vormt het vmbo-onderwijs een belangrijke fase in hun ontwikkeling richting beroep en samenleving. Interesse in en kennis van technologie kunnen in belangrijke mate bijdragen aan een goede uitgangspositie voor maatschappelijke participatie en doorstroom naar vervolgonderwijs. Het is dan ook zorgwekkend dat, met name in de grootstedelijke omgeving en onder leerlingen met een migratieachtergrond, slechts een klein aandeel van de vmbo-leerlingen kiest voor bèta-technische vakken. Het vak techniek, dat werd ingevoerd bij de basisvorming, is inhoudelijk verouderd en wordt op veel scholen niet meer aangeboden. Techniek is daardoor niet meer herkenbaar in het vmbo-t-programma. Met steun van de landelijke stimuleringsregeling ‘Sterk Techniekonderwijs’ proberen Utrechtse vmbo-scholen techniek opnieuw op een aantrekkelijke manier in hun programma’s vorm te geven. Daarbij wordt de nadruk gelegd op ontwerp- en maakactiviteiten. De verwachting is dat dergelijke opdrachten met gebruikmaking van moderne maak-technologieën bijdragen aan blijvende interesse en betekenisvolle kennisintegratie. Bij het ontwikkelen van het vernieuwde technologieonderwijs rijzen diverse praktische en theoretische vragen. Het is duidelijk dat ontwerp- en maakactiviteiten enthousiasme oproepen, maar er is nog veel onduidelijk over de mogelijkheden om dergelijke activiteiten structureel in het vmbo-onderwijs in te bedden en over de ontwerpvereisten die nodig zijn om dergelijke activiteiten effectief te laten bijdragen aan de ontwikkeling van een blijvende interesse in techniek, technologische geletterdheid en de kennisbasis die nodig is voor vervolgonderwijs. In het hier voorgestelde project werken we samen met het Utrechtse Globe College, een voortrekker in het revitaliseren van het algemeen vormend techniekonderwijs, aan de beantwoording van deze vragen. Aansluiting bij landelijke ontwikkelingen en kennisdeling met regionale partners wordt gerealiseerd middels een klankbordgroep. In kortcyclisch ontwerpgericht onderzoek ontwikkelen we good-practices en ontwerpprincipes. Daarmee bieden we scholen, curriculumontwikkelaars en lerarenopleidingen concrete handvatten en theorie voor het vormgeven van aantrekkelijk en effectief ontwerp- en maakonderwijs.
Meidenwerkers menen van grote waarde te zijn voor het realiseren van de transformatiedoelen die voortvloeien uit de grootschalige stelselvoorziening in het sociale domein. Voor het werkelijk realiseren van hun ambitie hebben meidenwerkers hulp nodig. Meidenwerkers willen aan gemeenten, managers en collega-professionals kunnen laten zien wat concrete resultaten zijn van het meidenwerk voor het versterken van de eigen kracht. Daarvoor willen meidenwerkers meer weten over de werking van het meidenwerk. Ook willen meidenwerkers op specifieke onderdelen hun methodiek verbeteren. Meidenwerkers en hun organisaties door heel Nederland hebben lectoraat Youth Spot gevraagd om middels deze RAAK- Publiek aanvraag vast te stellen of en hoe het meidenwerk bijdraagt aan het versterken van de eigen kracht van meiden en op welke manier het meidenwerk beter ingezet kan worden op het gebruik van de groep, de familie en het netwerk. Consortium: In het consortium participeren de organisaties die investeren en meewerken aan de uitvoering van het project. Deze bestaat naast de Hogeschool van Amsterdam uit 9 publieke organisaties: ContourdeTwern, JoU, Dock, IJsterk, Streetcornerwork, Participe, Combiwel, Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden Holland en Dynamo. Deze organisaties zijn aanbieders van meidenwerk in grootstedelijke, stedelijke en landelijke omgevingen uit het midden, westen en zuiden van het land. Ambitie: De ambitie van meidenwerkers en hun organisaties is om met dit project aan te tonen wat de werking en het resultaat is van het meidenwerk voor het versterken van de eigen kracht van meisjes en jonge vrouwen en de methodiek meidenwerk zodanig te verbeteren dat die aansluit op hedendaagse ontwikkelingen in jeugd- en sociaal beleid. Dit opdat gemeenten blijven investeren in het meidenwerk en meisjes en jonge vrouwen in kwetsbare posities toegang houden tot ondersteuning bij het ontwikkelen van hun eigen kracht. Resultaat: Handboek: ?Kracht van meiden 2.0? waarin de met empirie onderbouwde methodiek meidenwerk beschreven staat. Nieuw ontwikkelde instrumenten worden opgenomen in de herziene methodiekbeschrijving. Ook wordt er een online platform ontworpen, waar professionals en studenten door middel van blended en sociaal leren de gelegenheid krijgen om zich de ontwikkelde kennis en instrumenten werkelijk eigen te maken. Projectplan: Het projectplan bestaat uit drie fases waarin vijf werkpakketten centraal staan. Fase 1 beslaat het onderbouwen van de methodiek (WP1), fase 2 het doorontwikkelen van de methodiek (WP 2,3 & 4) en de 3e fase kenmerkt zich door kenniscirculatie en disseminatie (WP5).