When corporate social responsibility (CSR) as a sensemaking process is assessed from a corporate governance perspective, this implies that stakeholders do not only influence companies by promoting and enforcing regulations and other corporate guidelines. They also influence companies by promoting regulation on influence pathways, by demanding that companies develop formal mechanisms that allow companies and stakeholders to discuss and in some cases agree on changes to principles and policies. This perspective suggests that regulation is an outcome of power relations and is, as such, a reflection of certain mental models. As such, mental models reveal the political bias in corporate governance perspectives. For this reason, CSR research needs to be clear about the underlying assumptions about corporate governance, and corporate governance research needs to disclose which mental models of CSR influence the outcomes. Taking a governance perspective on the development of mental models of CSR helps to understand the interaction between CSR and processes of sensemaking at the institutional, organizational and individual levels.
When corporate social responsibility (CSR) as a sensemaking process is assessed from a corporate governance perspective, this implies that stakeholders do not only influence companies by promoting and enforcing regulations and other corporate guidelines. They also influence companies by promoting regulation on influence pathways, by demanding that companies develop formal mechanisms that allow companies and stakeholders to discuss and in some cases agree on changes to principles and policies. This perspective suggests that regulation is an outcome of power relations and is, as such, a reflection of certain mental models. As such, mental models reveal the political bias in corporate governance perspectives. For this reason, CSR research needs to be clear about the underlying assumptions about corporate governance, and corporate governance research needs to disclose which mental models of CSR influence the outcomes. Taking a governance perspective on the development of mental models of CSR helps to understand the interaction between CSR and processes of sensemaking at the institutional, organizational and individual levels.
IT-based networking trends such as the rise of social media, crowd sourcing, open innovation, and cloud computing enable a profoundly different way of working and collaborating that challenges significantly traditional approaches of companies towards governance, i.e. the mechanisms a company employs to achieving business results and safeguarding information. Standard practices developed with a hierarchical model of the company in mind, are inadequate for providing sufficient correlation between governance mechanisms deployed and results achieved. Popular literature on the subject states that dealing effectively with such new technologies in a business environment requires relinquishing control and subverting to trust. This paper makes the case that deploying successfully new IT-based networking tools rather involves shifting one’s trust from a well-established and well-known governance system based on hierarchy and control towards another governance system, termed in the literature as network governance. This paper assesses when network governance is the better suited governance system. The presented theoretical model helps to understand how companies should use arising new technologies and which tasks are suited for network-driven IT-applications. Furthermore, the model enables to understand how network governance works to achieve business results and to safeguard information exchanges.
Due to the existing pressure for a more rational use of the water, many public managers and industries have to re-think/adapt their processes towards a more circular approach. Such pressure is even more critical in the Rio Doce region, Minas Gerais, due to the large environmental accident occurred in 2015. Cenibra (pulp mill) is an example of such industries due to the fact that it is situated in the river basin and that it has a water demanding process. The current proposal is meant as an academic and engineering study to propose possible solutions to decrease the total water consumption of the mill and, thus, decrease the total stress on the Rio Doce basin. The work will be divided in three working packages, namely: (i) evaluation (modelling) of the mill process and water balance (ii) application and operation of a pilot scale wastewater treatment plant (iii) analysis of the impacts caused by the improvement of the process. The second work package will also be conducted (in parallel) with a lab scale setup in The Netherlands to allow fast adjustments and broaden evaluation of the setup/process performance. The actions will focus on reducing the mill total water consumption in 20%.
Het postdoc-onderzoek Building Adaptive Tourism Areas beoogt om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de adaptiviteit van toeristische bestemmingen. Adaptiviteit is een essentiële eigenschap in de huidige dynamische netwerk samenleving en globaliserende economie. Toeristisch-recreatieve bestemming moeten meebewegen met zaken als toenemende concurrentie en professionalisering, veranderend consumentengedrag, nieuwe technologieën die nieuwe kansen en uitdagingen met zich mee brengen, de maatschappelijke roep om duurzaamheid, kortere levenscycli van concepten, de vraag om bestemmingen in balans als gevolg van ‘overtourism’ en zo meer. In dit onderzoek nemen we het perspectief dat bestemmingen complexe, open systemen zijn die de potentie hebben om adaptief te zijn. Complexe systemen omdat een veelheid aan actoren en factoren de ontwikkelingsrichting van bestemmingen beïnvloeden. Open systemen omdat vele invloeden van buitenaf komen die op vrijwel autonome wijze ontwikkelingsrichtingen van bestemmingen beïnvloeden. Adaptiviteit is het vermogen om mee te bewegen met dergelijke dynamiek door middel van series van stapsgewijze aanpassingen. Het onderzoek Building Adaptive Tourism Areas focust specifiek op het beter begrijpen van wat de ambitie van het vergroten van het adaptieve vermogen in de praktijk betekent. De studie bestaat uit drie stappen: 1.) duiden van “key conditions” voor adaptiviteit: de elementen die noodzakelijk zijn voor adaptief vermogen, en deze vertalen naar de context van het toerisme; 2.) identificeren van ‘traps’: condities voor adaptiviteit komen met implicaties en daarmee samenhangende praktische beperkingen 3.) uiteenzetten van ‘practicable strategies: acties die helpen om te bouwen aan adaptieve bestemmingen. De output van het project zijn diverse artikelen en academische journals en professionele tijdschriften. De bevindingen worden (direct) ingebracht in de opleidingen van de Academy of Leisure & Tourism van NHL Stenden Hogeschool en verder ontplooid binnen het European Tourism Futures Institute (ETFI – www.etfi.eu).
In De Haagse Hogeschool werken de lectoraten vanuit faculteiten, dicht bij het onderwijs, nauw samen in zeven kenniscentra. Deze kenniscentra zijn de verbinding tussen de regio, met zijn actuele thema’s (vaak gelinkt aan het missiegedreven innovatiebeleid van de overheid) en het onderwijs en onderzoek van de Haagse Hogeschool. De zeven kenniscentra van De Haagse Hogeschool zijn: Cybersecurity, Digital Operations & Finance, Global & Inclusive Learning, Global Governance, Health Innovation, Governance of Urban Transitions & Mission Zero. Deze kenniscentra zijn in opstartende fase en worden ondersteund door centrale diensten. De Haagse Hogeschool kiest voor versterking van de onderzoeksinfrastructuur die centraal staat in de kenniscentra: ‘de Haagse Labs’. Praktijkgericht onderzoek vindt in deze omgevingen plaats als een vervlechting van onderwijs (studenten en docenten), onderzoek, het werkveld en maatschappelijke partners. Sommige labs hebben een tijdelijk karakter, andere, zoals de hogeschool zelf, zijn continu een omgeving waarbinnen onderzoek gedaan wordt. De Haagse Labs zijn bij uitstek de plek waarin nauw samengewerkt wordt met andere hogescholen of kennisinstellingen (veelal zijn ze ontstaan uit een samenwerking zoals The Green Village, of het Basalt SmartLab). De keuze voor de Haagse Labs geeft verdieping aan regionale samenwerkingen en bijbehorende speerpunten. De huidige, meer informele inrichting, kan met behulp van Impuls 2020, verder structuur krijgen, leiden tot een betere kennisdeling tussen de kenniscentra heen en de regionale netwerkvorming versterken. Naast het formaliseren van ‘de Haagse Labs’ zetten we in op zichtbaarheid van de Hogeschool in de regio door te investeren in communicatie (denk bijvoorbeeld aan het opzetten van podcasts, en digitale middelen in Corona-tijd). Die profilering van ons onderzoek wordt verder ondersteunt door een traject rond visievorming en strategische positionering. De kenniscentra zullen begeleid worden om einde 2021 een visie te ontwikkelen met bijbehorende acties om de rol van de hogeschool in de regio te versterken.