Dienst van SURF
© 2025 SURF
Quantified Self staat voor de zelfmetende mens. Het aantal mensen dat met zelf gegeneerde gezondheidsgegevens het zorgproces binnenwandelt gaat de komende jaren groeien. Verschillende soorten activity trackers en gezondheidsapplicaties voor de smartphone maken het relatief eenvoudig om persoonlijke gegevens te verzamelen over beweging, voeding, slaap, hartslag, menstruatiecyclus, etc. Steeds vaker zullen patiënten dit soort data meenemen naar de huisarts. Het is daarom raadzaam kennis te nemen van wat er zoal aan zelfmeettechnologie beschikbaar is en hoe het is gesteld met de kwaliteit, toepasbaarheid of zelfs generaliseerbaarheid van de data. In dit artikel lichten we de achtergrond van Quantified Self toe, zetten we dit in een breder perspectief van technologische ontwikkelingen en zullen we iets zeggen over de zin en onzin van zelfmetingen, waarbij de focus zal liggen op Quantified Self met betrekking tot gezondheid en levensstijl.
Niet de intelligente technologie als kunstmatige intelligente, maar de manier waarop mensen deze technologie inzetten levert een verantwoorde toepassing op. Op dit moment wordt innovatie op het gebied van data, algoritme en computerkracht nog niet maximaal benut. Met enig sociaal onbenul, of met gebrek aan inbedding via wetgeving, kunnen ondenkbare scenario’s werkelijkheid worden. We verkennen er hier een aantal waarbij technologie op een verrassende manier wordt ingezet. Daarbij zijn voorbeelden van hyperpersonalisering van adviezen, het recht op ongezien zijn en preventieve handhaving, en voorbeelden waar digitale representaties toe kunnen leiden. Van hieruit kunnen we de discussie starten hoe we als samenleving technologie willen duiden en inzetten. Hoe kunnen we van gebruiker van slimme systemen komen tot een rol als opdrachtgever van ondersteunende technologie?
De complexe interactie tussen het beleid en de kwaliteit van registratiedata vormde tijdens de COVID-19-pandemie een uitdaging voor GGD-onderzoekers. Beleidskeuzen gericht op populatiespecifieke testlocaties en de selectieve registratieplicht van negatieve testresultaten leidden tot populatieverschillen in datakwaliteit. Populatieverschillen in de besmettingsgraad konden daardoor niet betrouwbaar worden vastgesteld. Dit belemmerde de ontwikkeling van relevante sturingsinformatie voor beleidsmakers in de publieke gezondheidssector. https://doi.org/10.1007/s12508-022-00358-7
De markt voor gezondheids-apps en ‘wearable’ gezondheidsmeters is enorm in opkomst en brengt veel beloften met zich mee om mensen in beweging te krijgen en gezonde keuzes te laten maken. De meeste van deze toepassingen zijn echter niet gebaseerd op wetenschappelijke methoden over gedragsverandering. Meer inzicht is nodig in de intrinsieke motieven van mensen om deze ICT-technieken al dan niet te gebruiken en effectiever te maken bij het gezond houden van mensen. In deze context wil een samenwerkingsverband van Selfcare BV, een technostarter die een digitaal platform heeft gebouwd waar persoonlijke gezondheidsdata van wearables worden gekoppeld, Fit!vak, de branchevereniging van erkende sport- en bewegingscentra, en het lectoraat Leven Lang in Beweging van Avans Hogeschool, een KIEM project uitvoeren met als centrale onderzoeksvraag hoe gebruikers het gebruik van wearables in combinatie met een digitaal dataplatform ervaren. Het project draagt bij aan de realisatie van het CLICK KIA cross-over programma Create Health. Een onderzoeksteam van Avans Hogeschool volgt gedurende een jaar ca. 60 medewerkers van Avans Hogeschool die een Fitbit sporthorloge in combinatie met het Selfcare dataplatform gebruiken. De uitkomsten van dit verkennend onderzoek zullen worden gebruikt om (voorlopige) aanbevelingen te doen aan de betrokken mkb’ers en een gezamenlijk voorstel voor vervolgonderzoek op te stellen.
Als gevolg van de voortschrijdende extramuralisering worden burgers die een CVA (beroerte) hebben doorgemaakt, steeds eerder uit het ziekenhuis ontslagen en vindt revalidatie al in een vroegtijdige fase na het CVA in de eigen leefomgeving plaats. Verpleegkundigen en paramedici in de eerste lijn zien zich daardoor geconfronteerd met CVA-zorg van toenemende complexiteit, die tevens afstemming vraagt op de eigen leefomgeving en behoeften van deze patiënten. De eerstelijns infrastructuur voor interprofessionele samenwerking is echter beperkt, mede als gevolg van onvoldoende logistieke mogelijkheden voor frequent interdisciplinair overleg. Niettemin is samenwerking en communicatie door de betrokken zorgprofessionals een belangrijke randvoorwaarde voor het bieden van persoonsgerichte thuisrevalidatie ter bevordering van optimaal functionerende CVA-patiënten in hun dagelijkse leven. De inzet van technologie ter ondersteuning van eerstelijns samenwerking kan daaraan bijdragen. Een eerder uitgevoerd project in opdracht van de Topsector LSH, waarin de behoeften en wensen ten aanzien van mogelijkheden voor technologische ondersteuning van interdisciplinaire samenwerking zijn verkend, heeft een conceptontwerp van een digitaal CVA-portaal opgeleverd. Dit ontwerp voorziet professionals die betrokken zijn bij een CVA-patiënt van de mogelijkheid om relevante informatie te delen door inzage in geselecteerde delen van elkaars Elektronische Patiënten Dossiers (EPD’s). Omdat de patiënten als de eigenaar van het portaal en van hun eigen thuisrevalidatie worden gezien, is de toegankelijkheid van het CVA-portaal voor patiënten en hun naasten essentieel. Het doel van dit project is de doorontwikkeling van een conceptontwerp van een digitaal CVA-portaal in co-creatie met eindgebruikers op basis van inclusief actie-onderzoek en de evaluatie van de werkzaamheid en de toegankelijkheid voor zorgaanbieders èn zorgvragers. Wensen en behoeften van CVA-patiënten uit verschillende sociaaleconomische lagen en van verpleegkundigen en paramedici vormen de basis voor de totstandkoming van een CVA-portaal dat een efficiënt en effectief interprofessioneel revalidatieproces voor individuele patiënten en hun naasten ondersteunt en ook als zodanig ervaren wordt door patiënten.
Jongeren met chronische aandoeningen worden vaak geconfronteerd met problemen in het dagelijks functioneren, waarbij vermoeidheid wordt genoemd als het meest invaliderend. De prevalentie van vermoeidheid onder jongeren met chronische aandoeningen varieert tussen de 51-75%. Vermoeidheid kan onafhankelijk ontstaan van het onderliggende pathologisch mechanisme; uit literatuur blijkt dat ziekte-specifieke benaderingen weinig of nauwelijks effect hebben op vermoeidheid. Vermoeidheid wordt bovendien te laat opgemerkt of blijft onbehandeld. Inzicht in de ziekte-overstijgende mechanismen van vermoeidheid is van belang om vroegtijdig opsporen en de ontwikkeling van passende interventies te faciliteren. Dit postdoc onderzoek richt zich op het ontrafelen van ziekte-overstijgende mechanismen van vermoeidheid vanuit het perspectief van jongeren, het gezin en de fysieke en sociale leefomgeving. Binnen een longitudinale cohortstudie gedurende 12 maanden worden 208 jongeren met verschillende chronische aandoeningen gemonitord. Naast traditionele onderzoeksmethodieken zoals vragenlijsten en fysieke testen, wordt gebruik gemaakt van remote sensoring, linked data en context mapping (=kwalitatieve methode). Studenten die participeren in het onderzoek zullen de mogelijkheden en beperkingen van zulke methoden ervaren. Dit kan o.a. bijdragen aan het integreren van zorgtechnologie in het dagelijks (kinder)fysiotherapeutisch handelen. We ontwikkelen een theoretisch raamwerk dat de basis legt voor betere vroegdetectie (op afstand en non-invasief) van vermoeidheid en voor het identificeren van mogelijke aangrijpingspunten voor behandeling (doelstelling 1 en 2). Verder draagt het postdoc onderzoek bij aan een beter inzicht in de rol van de sociale en fysieke leefomgeving bij de maatschappelijke participatie van jongeren met chronische aandoeningen (doelstelling 3). Studenten zullen in veldwerk ter plaatse metingen doen, de leefsituatie verkennen en samen met zorgprofessionals en docenten hun klinische blik verrijken. Doordat zij daadwerkelijk in de leefomgeving van jongeren zelf aanwezig zijn kan dit bijdragen aan bewustzijn over de rol van verschillende sociale en fysieke factoren op vermoeidheid en op de maatschappelijke participatie van jongeren met uiteenlopende chronische aandoeningen.