Dit is het verslag van een onderzoek naar het reilen en zeilen van het Zorghotel Pitstop. Doel van het onderzoek is om in kaart te brengen hoe in deze voorziening vorm gegeven wordt aan cliëntsturing/zelfbeheer en herstel, welke knelpunten en spanningen daarmee gepaard gaan, welke leer- en ontwikkelprocessen zich daarbij voordoen en welke faciliteiten daarbij nodig zijn.
Dit is het verslag van een onderzoek naar het reilen en zeilen van het Zorghotel Pitstop. Doel van het onderzoek is om in kaart te brengen hoe in deze voorziening vorm gegeven wordt aan cliëntsturing/zelfbeheer en herstel, welke knelpunten en spanningen daarmee gepaard gaan, welke leer- en ontwikkelprocessen zich daarbij voordoen en welke faciliteiten daarbij nodig zijn.
Purpose: The purpose of this paper is to investigate which critical success factors (CSFs) influence interaction on campuses as identified by the facility directors (FDs) of Dutch university campuses and to discuss how these compare with the literature. Design/methodology/approach: All 13 Dutch university campus FDs were interviewed (office and walking interview), focussing on CSFs relating to spaces and services that facilitate interaction. Open coding and thematic analysis resulted in empirically driven categories indicated by the respondents. Similarities and differences between the CSFs as previously identified in the literature are discussed. Findings: The following categories emerged: constraints, motivators, designing spaces, designing services, building community and creating coherence. The campus is seen as a system containing subsystems and is itself part of a wider system (environment), forming a layered structure. Constraints and motivators are part of the environment but cannot be separated from the other four categories, as they influence their applicability. Research limitations/implications: This study was limited to interviews with FDs and related staff. The richness of the findings shows that this was a relevant and efficient data collection strategy for the purpose of this study. Practical implications: By viewing the campus as an open system, this study puts the practical applicability of CSFs into perspective yet provides a clear overview of CSFs related to campus interaction that may be included in future campus design policies. Social implications: This (more) complete overview of CSFs identified in both literature and practice will help FDs, policymakers and campus designers to apply these CSFs in their campus designs. This improved campus design would increase the number of knowledge sharing interactions, contributing to innovation and valorisation. This could create a significant impact in all research fields, such as health, technology or well-being, benefitting society as a whole. Originality/value: This study provides a comprehensive overview and comparison of CSFs from both literature and practice, allowing more effective application of CSFs in campus design policies. A framework for future studies on CSFs for interaction on campuses is provided.
Als lectorenplatform “EnergieVoorziening in Evenwicht” stellen wij ons de missie om onderzoek te doen naar wat nodig is om bij de energievoorziening in 2030 evenwicht tussen vraag en aanbod van energie op alle tijdschalen te bewaken. Wij kiezen hierbij nadrukkelijk voor alle vormen van energie en beperken ons dus niet alleen tot elektrische energie. Bij tijdschalen denken wij aan de tijdschaal van dag tot maand.
De nieuwbouw ligt vrijwel stil. Een bijna schizofrene situatie in het licht van het tekort aan (betaalbare) woningen. De overheid probeert de bouw op gang te brengen, maar de hoge kosten van kapitaal, materiaal en mankracht zijn hardnekkig. Als antwoord is in de markt een nieuw type gebouwconcept ontstaan: het grootschalige gebouwcomplex met micro-appartementen en gedeelde faciliteiten en voorzieningen. In de gesprekken met onze praktijkpartners zien we dat de complexen bij vele steden in trek zijn. In de gesprekken zagen we echter ook vele vragen over de werking. Sommige complexen bestaan uit bijna 1.250 woningen, dus hoe werkt het sociaal. Ook is het onduidelijk waar de gedeelde voorzieningen uit bestaan. De komende jaren worden nog meer van dit type complexen gebouwd. Juist daarom moeten we nu snel ontdekken wat er beter en krachtiger kan. In de ruimtelijke praktijk ontbreekt echter de traditie en ruimte om op nieuwe gebouwconcepten te reflecteren. De praktijk is gefragmenteerd. De gemeenten stellen de kaders en ontwikkelaars formuleren de vraag voor de gebouwen, maar het zijn de ruimtelijk ontwerpbureaus die dit moeten vertalen in concrete oplossingen. Wij richten ons op deze MKB-ers als changemakers. Waaruit bestaan de recent opkomende grootschalige gebouwcomplexen met micro-woningen en deelvoorzieningen, hoe functioneren ze daadwerkelijk, en wat zijn innovatievere varianten als ze de komende jaren ook in andere gebiedsontwikkeling gebouwd gaan worden? Deze vraag staat in de KIEM centraal. Onze hypothese is dat de twee KEM’s Visie & Verbeelding en Co-Creatie bij uitstek geschikt zijn om de potentie en kansen van deze nieuwe gebouwconcepten te ontdekken en voorstelbaar te maken. De resultaten worden vertaald naar beelden en teksten voor in een Whitepaper over de innovatiekansen van dit nieuwe gebouwconcept. We zetten deze tevens in als gespreksmiddel voor de bouw van een groter onderzoeksproject.