Dienst van SURF
© 2025 SURF
Dit onderzoek is een vervolg op het onderzoek dat is uitgevoerd in de eerste fase van de Wmo-werkplaats (Wester, 2012; Wester en Van Biene, 2013). In dit vervolgonderzoek ligt de focus op de sturing van sociale wijkteams of degebiedsgerichte aanpak. Aanleiding daartoe is het feit dat gemeenten massaal aan de slag zijn gegaan met het opzetten van gebiedsgericht werken.
In dit hoofdstuk wordt het Nederlandse beleid geschetst van het tegengaan van radicalisering en het voorkomen van terroristisch geweld. Hierin neemt het ‘Actieprogramma integrale aanpak Jihadisme’ een belangrijke plaats in. Besproken wordt wat er goed gaat en wat de ontwikkelingsvragen zijn. Het hoofdstuk eindigt met een beschouwing over de behoefte aan sociale innovatie. Aangezien een aantal preventieve interventies behoorlijk ingrijpend kunnen zijn, is het zaak om bij de uitvoering te letten op eenduidigheid en adequate rechtsbescherming.
MULTIFILE
Op basis van een literatuurstudie biedt dit rapport een overzicht van sleutelvariabelen voor de transitie naar Natuur-inclusieve Landbouw (NIL) vanuit een multi-level en multi-dimensionaal systeemperspectief. Het doel van de literatuurstudie is om te analyseren welke succes- en faalfactoren in de literatuur genoemd worden om de transitie naar een natuurinclusieve landbouw mogelijk te maken dan wel te versnellen. Deze studie geeft daarmee handen en voeten aan een handelingsperspectief voor NIL. Dit handelingsperspectief vergt maatwerk per gebied, en kan verschillen afhankelijk van het schaalniveau waarop geacteerd wordt, en is afhankelijk van de mate waarin sleutelfactoren en betrokken actoren elkaar versterken of beperken.
Saxion, Gemeente Deventer en ROC Aventus beogen urgente maatschappelijke transities te versnellen en de impact hiervan te vergroten in stad en regio. De aanpak is om blijvende samenwerking te organiseren, zodat onderwijs, onderzoek, overheid, ondernemers en omwonenden samen leren, werken en innoveren. Hiervoor wordt een leergemeenschap opgezet op basis van kennis en ervaring van voorgaande CDKM-regelingen en initiatieven zoals FieldLabs. Een leergemeenschap is een middel om verkokering van organisaties te doorbreken, partner-netwerken te verstevigen en opgedane kennis te ontsluiten. Dit sluit nauw aan bij ingezette bewegingen bij de consortiumpartners, wat maakt dat dit hét moment is om de opschaling van onderwijsconcepten in samenhang met de gebiedsgerichte aanpak een impuls te geven. In de leergemeenschap komen mensen met verschillende perspectieven vanuit verschillende gebieden bijeen om bij te dragen aan thema’s die zijn vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst (i.e., duurzaamheid, positieve gezondheid, ruimtelijke ontwikkeling en IT), met een focus op de openbare ruimte. In de openbare ruimte nemen organisaties, bedrijven, maar ook inwoners vanuit verschillende opvattingen, posities en rollen een plek in. Om aan te sluiten bij de gebiedsontwikkeling in Deventer wordt binnen de leergemeenschap gebiedsgericht gewerkt. Deze integrale aanpak zorgt voor een groter en sneller maatschappelijk effect en fysieke en sociale meerwaarde, dan bij realisatie van afzonderlijke projecten. De context-specifieke producten en diensten die deelnemers ontwikkelen leiden tot kennisontwikkeling over transities, professionalisering van deelnemers en nieuwe (technologische) toepassingsvormen en oplossingen voor organisaties in (regio) Deventer. Binnen de leergemeenschap is er aandacht voor burgerschapsvorming van studenten én professionals. We zetten in op begeleiding, grenswerk en een gezamenlijk gegevensfundament met (onderzoeks)data van de betrokken partners, waardoor kennisoverdracht en intensievere samenwerking wordt gefaciliteerd. In vijf projectfases groeit de leergemeenschap van één naar zeven gebieden. Dit leidt ertoe dat over drie jaren 1200 studenten vanuit verschillende interdisciplinaire onderwijsconcepten met andere betrokkenen hebben gewerkt aan Deventer-vraagstukken.
Duurzaam Gebiedsgericht Werken Het Rijk heeft met het Nationaal Programma Landelijk Gebied kader en doelen gegeven aan de regionale gebiedsaanpakken. Dit moet leiden tot een transitie van het landelijk gebied waarbij water en bodem leidend zijn en biodiversiteit, klimaat en verdienvermogen onderdeel zijn van het transitieproces. Professionals die in gebiedsaanpakken werken, vragen ons om kennis en vaardigheden over transitieprocessen, doelinterventies, de institutionele context en om professionalisering voor effectieve samenwerkingen: ‘Hoe kunnen gebiedsmanagers effectief werken aan transities om de NPLG-doelen te realiseren en welke belemmeringen bestaan er op dit moment op het gebied van kennis en vaardigheden, en ook in de institutionele omgeving waarbinnen zij moeten werken?’ In dit project gaat ons interdisciplinaire onderzoeksteam na hoe we uit ervaringen met vraagstukken in lopende regionale gebiedsprocessen aanknopingspunten, samenwerkingsvormen en generaliseerbare oplossingen kunnen vinden. Daarmee helpen we gebiedsmanagers om hun handelingsrepertoire voor deze vraagstukken te verrijken. Dat doen we in 4 stappen: 1. Door als onderzoekteams actief in gebiedsprocessen in Oost-Gelderland en Midden-Brabant deel te nemen. 2. Door 10 gebiedsprocessen te monitoren, observeren en reflecteren. 3. Door uit deze gebiedsprocessen belemmeringen en kansen in institutionele kaders te identificeren. 4. De lessen en ervaringen maken we: a. Via reflexieve monitoring overdraagbaar in een learning community van en voor gebiedsmanagers. b. Bruikbaar in het onderwijs en leven-lang-lerentrajecten. Beoogde resultaten zijn: • Bouwstenen voor gebiedsmanagement waarin handreikingen voor samenwerking, transitie, en hoe water en bodem sturend kunnen zijn. • Een advies aan beleidsmakers over de institutionele kaders die onderdeel zijn van een beoogde gebiedstoekomst en de kaders voor het proces daarnaartoe. • Een aanzet voor een praktijkvorm van de learning community van LNV-RTLG: de Transitieschool. Het lectoraat Gebiedsgerichte Transities naar Kringlooplandbouw van Hogeschool Van Hall Larenstein leidt het onderzoeksteam, dat bestaat uit lectoren en onderzoekers van de vier groene Hbo’s en CHE.
Dit voorstel presenteert een onderzoek naar gezamenlijke businessmodellen voor buurtlogistiek met hubs. In het project werken vier lectoraten van twee hogescholen, acht mkb-ondernemers, drie gebiedsgerichte organisaties en een gemeente samen met als doel bij te dragen aan de economische vitaliteit en klimaatbestendigheid van de autoluwe, compacte stad. De verdichting van steden en groei van online bestellingen leidt tot meer vraag naar logistiek van goederen en diensten. Hubs worden gezien als duurzame, ruimte-efficiënte oplossing om de schaarse ruimte in de compacte stad beter te benutten en uitstootvrij vervoer te faciliteren. De mkb-ondernemers in deze aanvraag zien bedrijfskansen in het realiseren van hubs, maar ervaren uitdagingen om de economische en maatschappelijke doelen van hubs rendabel te bereiken. Zij vragen zich af of zij hun waardepropositie kunnen versterken en hun kosten kunnen verlagen door hun diensten gezamenlijk aan te bieden. Hiertoe wordt een ontwerpend praktijkgericht onderzoek uitgevoerd i) volgens de aanpak van open collaborative business modelling en ii) met aandacht voor de complexiteit van veranderen om de duurzaamheid van de businessmodellen te vergroten. Het onderzoek concentreert zich rond drie gebieden: * De 9 Straatjes, middenin de grachtengordel van Amsterdam: een horeca-winkelgebied met werelderfgoedstatus en kwetsbare bruggen en kades. * De Knowledge Mile, aan een ontsluitingsweg in Amsterdam Centrum en Oost: een innovatie-district waar meer ruimte komt voor groen, vermaak en langzaam vervoer. * Campus Heijendaal in Nijmegen: een groen, levendig gebied met een grote stroom van studenten, medewerkers en bezoekers. Samen met stadslogistieke aanbieders (mkb), adviesorganisaties (mkb) en stakeholders uit de gebieden ontwerpen de hogescholen diensten en gedragsinterventies waarmee de mkb-ondernemers duurzaam waarde kunnen leveren. Het onderzoek combineert kennis van stadslogistiek, ondernemerschap en gedragspsychologie tijdens: 1) het ontwerpen van concept businessmodellen; 2) het toetsen van prototypen businessmodellen met potentiële gebruikers; 3) het herontwerpen van de businessmodellen en opstellen van voorwaarden voor schaalbare implementatie.