Dienst van SURF
© 2025 SURF
Background: With increasing knowledge on the adverse health efects of certain constituents of PM (particulate matter), such as silica, metals, insoluble ions, and black carbon, PM has been under the attention of work safety experts. Previously, we investigated the perceptions of blue-collar workers in highly exposed areas of work. Subsequently, we developed an instruction folder highlighting the most important aspects of PM risk and mitigation, and tested this folder in a digital experiment. The digital experiment yielded positive results with regards to acquired knowledge about PM, but did not on risk perception or safety behavior. Methods: In this study, we investigate the efects of the folder when combined with a practical assignment involving a PM exposimeter, showing the amount of particulate matter in microgram per cubic meter in real time on its display for various activities. We tested this at six workplaces of four companies in the roadwork and construction branch. Results: The results indicate that the folder itself yields an increased knowledge base in employees about PM, but the efects of the practical assignment are more contentious. Nevertheless, there is an indication that using the assignment may lead to a higher threat appraisal among employees for high exposure activities. Conclusion: We recommend implementing our folder in companies with high PM exposure and focusing further research on appropriate methods of implementation.
Background: Particulate matter (PM) exposure is an important health risk, both in daily life and in the workplace. It causes respiratory and cardiovascular diseases and results in 800,000 premature deaths per year worldwide. In earlier research, we assessed workers’ information needs regarding workplace PM exposure, the properties and effects of PM, and the rationale behind various means of protection. We also concluded that workers do not always receive appropriate risk communication tools with regards to PM, and that their PM knowledge appears to be fragmented and incomplete. Methods: We considered several concepts for use as an educational material based on evaluation criteria: ease of use, costs, appropriateness for target audiences and goals, interactivity, implementation issues, novelty, and speed. We decided to develop an educational folder, which can be used to inform employees about the properties, effects and prevention methods concerning PM. Furthermore, we decided on a test setup of a more interactive way of visualisation of exposure to PM by means of exposimeters. For the development of the folder, we based the information needs on our earlier mental models-based research. We adjusted the folder based on the results of ten semi-structured interviews evaluating its usability. Results: The semi-structured interviews yielded commentaries and suggestions for further improvement, which resulted in a number of alterations to the folder. However, in most cases the folder was deemed satisfactory. Conclusion: Based on this study, the folder we developed is suitable for a larger-scale experiment and a practical test. Further research is needed to investigate the efficacy of the folder and the application of the exposimeter in a PM risk communication system.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat jongeren regelmatig schulden of betalingsachterstanden hebben. In hoeverre heeft financiële opvoeding invloed op hun financiële gedrag? Voor de gemeente Rotterdam is het aanpakken van schulden en het voorkomen van betalingsproblemen bij jongeren een belangrijk speerpunt. Daarom vroeg de gemeente de onderzoekers van Dynamiek van de Stad om hier onderzoek naar te doen, onder én door studenten. De bevindingen uit het onderzoek bieden goede aanknopingspunten voor beleid, de gemeente neemt de aanbevelingen dan ook graag over.
MULTIFILE
Bedrijfsovername is een grote uitdaging voor agrarische familiebedrijven, waarbij het sociaal-emotioneel welzijn van de familie is geïdentificeerd als een belangrijk knelpunt. Vanuit het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2019 het beleidsprogramma Duurzame Bedrijfsopvolging gestart om het aantal succesvolle bedrijfsoverdrachten te verhogen. Een belangrijk onderdeel hiervan is een op te richten Kenniscentrum. Dit project wil het Kenniscentrum voeden met onderzoek naar de familiale dimensie van bedrijfsopvolging. Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit het Lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim, Aeres Hogeschool Dronten, Van Hall Larenstein Leeuwarden, het Fries Sociaal Planbureau, het NAJK en LTO Noord. Doel van dit project is het inventariseren en evalueren van de ondersteunende advies- en kennisinfrastructuur op de familiale dimensie bij het opvolgingstraject van agrarische familiebedrijven. Dit doen we door inzichten op te halen bij zestien agrarische bedrijfsfamilies, in verschillende stadia van het opvolgingsproces. In het project vergelijken we hoe de families en de ondersteunende advies- en kennispartijen omgaan met de belangen en behoeften van verschillende familieleden (opvolgers, overdragers, partners en niet-opvolgers) tijdens het opvolgingsproces. Daarnaast wordt kwantitatief onderzoek gedaan onder studenten op de twee deelnemende agrarische hogescholen, om de behoeften en verwachtingen van potentiële opvolgers en niet-opvolgers ten aanzien van bedrijfsoverdracht in kaart te brengen. Het project moet resulteren in gevalideerde verbetervoorstellen (stappenplannen) voor zowel agrarische bedrijfsfamilies als adviseurs gericht op de verschillende stadia van bedrijfsopvolging. Ook worden spelvormen ontwikkeld om moeilijke en relationeel ingewikkelde onderwerpen beter bespreekbaar te maken in het agrarisch onderwijs. Tot slot worden de resultaten van het onderzoek geschikt gemaakt voor gebruik binnen agrarische scholen om het curriculum over de zachte kant van bedrijfsopvolging te versterken.
De Nederlandse overheid heeft zich in 2018 gecommitteerd aan de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Dit akkoord heeft als doel om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad ten opzichte van het pre-industriële niveau. Om dit te bereiken heeft de Nederlandse regering met diverse maatschappelijke organisaties, overheden en bedrijven uit verschillende sectoren afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord. Deze afspraken hebben grote gevolgen voor burgers. Zo moeten zij bijvoorbeeld drastisch omschakelen naar een andere vorm van energievoorziening en meer specifiek is er afgesproken dat alle huishoudens voor 2050 aardgasvrij moeten wonen. Dit kan betekenen dat huishoudens grote investeringen moeten plegen voor het installeren van een warmtepomp, het isoleren van hun huis en het treffen van energiezuinige maatregelen. Hoewel er burgers zijn die de energietransitie omarmen, is dit enthousiasme niet onverdeeld. Met name bewoners van zogenaamde ‘kwetsbare wijken’ hebben hier meer moeite mee, omdat ze de noodzaak van de energietransitie niet altijd delen, het hoge kosten met zich meebrengt en ze vaker wantrouwend naar de overheid kijken. Het Klimaatakkoord stelt echter dat de “wensen en zorgen van burgers en bedrijven zichtbaar moeten worden meegewogen in de keuzes die gedurende de transitie gemaakt worden” (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, 2019, p. 216), zodat maatschappelijke acceptatie en participatie voor de energietransitie worden geborgd. Het achterblijven van met name groepen met een lage sociaal economische status in de adaptatie van de energietransitie kan leiden tot maatschappelijke ongelijkheid of het zelfs vergroten. De vraag die in dit project daarom centraal staat is ‘Hoe kunnen bewoners van kwetsbare wijken gemeenschappelijk bijdragen aan de energietransitie?’. In dit project wordt er samengewerkt met welzijnsorganisaties Versa Welzijn, Stichting Balans en de gemeente Soest waarbij wordt gefocust op twee verschillende wijken.
De mondgezondheid van te veel jonge kinderen in Nederland is slecht: tandbederf (cariës) komt vaak voor. Een deel van de kinderen bezoekt de mondzorgprofessional te laat. Om de mondgezondheid van deze kinderen te verbeteren is de interventie Gezonde Peutermonden ontwikkeld. Op consultatiebureaus zorgt een mondzorgcoach (mondzorgprofessional) voor coaching en begeleiding van ouders van jonge kinderen bij het aanleren van gezonde eet-/ en mondzorg gedrag. Het effect hiervan wordt momenteel in een ‘clinical trial’ getest. De tussentijdse resultaten zijn veelbelovend en de interventie heeft enthousiaste reacties opgeleverd. Terwijl een definitieve trialuitkomst op zich laat wachten, nemen mondzorgpraktijken het initiatief tot samenwerking met Jeugdgezondheidszorg. In de regio Heerlen en Tilburg, is vanwege een hoog percentage van kinderen met tandbederf, grote belangstelling en bereidheid van mondzorgprofessionals, gemeente, GGD en zorgverzekeraar om initiatief op te pakken. Zij vragen ons om hulp en ondersteuning bij interventie implementatie in hun regio. Naar aanleiding hiervan willen wij in samenwerking met deze partijen in beide regio’s de implementatie van Gezonde Peutermonden onderzoeken. Het doel daarbij is het krijgen van inzicht in de belemmerende en bevorderende factoren bij de implementatie van Gezonde Peutermonden. Zodoende wordt beoogd de ‘beste’ implementatiestrategieën te kunnen achterhalen. Door het verzamelen van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens middels ‘mixed methods’ wordt de context in kaart gebracht, gericht op factoren binnen en buiten de organisatie, kenmerken van de doelgroep en de zorgverleners. Scholing, een ‘toolkit’ en voorlichtingsmateriaal worden ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan mondzorgprofessionals. Proces- en effectuitkomsten worden gemeten, waartoe gegevens worden verzameld voor, tijdens en na de implementatie van de interventie. De vergaarde kennis over de implementatiestrategieën in de publieke gezondheidszorg en over kansen voor de preventieve mondzorginterventies buiten de mondzorgpraktijken is zeer relevant voor het werkveld en ook voor het onderwijs.