Dienst van SURF
© 2025 SURF
De gangbare, DSM-gestuurde interpretatie van depressieve stoornis doet de ervaring van mensen die aan deze stoornis lijden geen recht. Er ontbreken drie wezenlijke aspecten aan de DSM-definitie: een verstoorde wereldbetrekking, een verstoorde lijfelijkheid en een verstoorde temporaliteit. De fenomenologische uitleg van depressie die in mijn proefschrift centraal staat, laat deze psychische stoornis niet naar voren treden als extreme somberheid, maar als existentieel isolement. De ‘stemmingsstoornis’ (mood disorder) is zo beschouwd een afstemmingsstoornis: een verstoring van een proces of gebeuren van synchronisatie op een heel elementair, lijfelijk-affectief niveau. Dat het fenomeen depressie momenteel zo wijdverbreid is – de zogeheten depressie-epidemie – kan in verband worden gebracht met de wijze waarop het individu door de laatmoderne ‘neoliberale’ cultuur tot subject wordt gevormd. De hedendaagse subjectpositie is ‘isolistisch’ van aard. Dit staat op gespannen voet met de menselijke grondbehoefte aan elementaire afstemming. Anders gezegd: de laatmoderne subjectificatie van het individu is depressogeen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/bert-van-den-bergh-95476526/
In dit artikel, verschenen in Tijdschrift voor lerarenopleiders, 42(3), 33-43, wordt voorgesteld om persoonsvorming te benaderen als de vorming van ‘het zelf’ en daarbij twee strategieën uit de filosofische discussie rond het zelf te gebruiken. Eerst wordt besproken wat dit zelf minimaal is onder de noemers ‘subjectief’, ‘continu’ en ‘handelend’. Vervolgens worden verschillende perspectieven op het zelf die in het basisonderwijs een rol spelen besproken onder de noemers ‘persoonlijkheid’, ‘identiteit’ en ‘karakter’. Op deze manier ontstaat een manier van spreken over het zelf, die zowel theoretisch robuust, als in de praktijk herkenbaar is. Door het subject centraal te stellen in het spreken over persoonsvorming, wordt benadrukt dat we in het onderwijs altijd te maken hebben met personen die een eigen unieke ervaring van de werkelijkheid hebben, op basis van hun persoonlijke geschiedenis en eigenschappen. Door het zelf vanuit verschillende perspectieven te benaderen, wordt benadrukt dat persoonsvorming niet eenvoudig in een vakgebied of kerndoel is onder te brengen maar op allerlei momenten tijdens een onderwijsdag aan de orde is.
Om te kunnen functioneren in de huidige kennismaatschappij worden kritische en onderzoekende vaardigheden belangrijk geacht voor toekomstige professionals (De Boer, 2017). Hogescholen spelen een belangrijke rol in het opleiden van deze professionals en hebben mede daarom de wettelijke taak gekregen om onderzoek te doen en dit te integreren in het onderwijs (Griffioen & De Jong, 2015). Hoe dragen docenten, onderzoekers, onderzoek- en onderwijsmanagers in de dagelijkse praktijk bij aan het samenbrengen van onderzoek en onderwijs? Om deze vraag te beantwoorden werden N=61 interviews afgenomen met deze actoren binnen drie Nederlandse hogescholen. De resultaten laten zien dat de gedragsintenties die de respondenten bespreken verdeeld kunnen worden in drie categorieën: integratie van onderzoek in onderwijs; integratie van onderwijs in onderzoek; en het samenkomen van onderzoek en onderwijs. In de drie categorieën kan zowel ‘direct gedrag’ als ‘ondersteunend gedrag’ onderscheiden worden. Opvallend is dat de focus binnen de gedragsintenties ligt op het integreren van iets van onderzoek in het onderwijs, en in mindere mate van iets van onderwijs in het onderzoek. De implicaties van de resultaten en de opzet van het vervolgonderzoek worden bediscussieerd met het publiek tijdens het congres.