Dienst van SURF
© 2025 SURF
In onderhavig rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van de interviews, die in de maart en april 2011 gehouden zijn door leden van het managementteam van Onderwijs en Opvoeding. In het onderzoek is antwoord gezocht op de onderzoeksvraag: “Welke externe ontwikkelingen zien belangrijke stakeholders van Onderwijs en Opvoeding voor het domein en welke aanbevelingen doen zij voor de verdere ontwikkeling van het domein?”. Deze onderzoeksvraag is beantwoord door drie onderzoeksvragen te beantwoorden. “Welke externe ontwikkelingen die relevant zijn voor Onderwijs en Opvoeding worden genoemd door stakeholders van Onderwijs en Opvoeding?”. De stakeholders geven aan ontwikkelingen te zien in het werkveld, de lerarenopleidingen, en de opleiding Pedagogiek, de maatschappij en de politiek. Hierbij wordt genoemd dat de taken en rollen van leraren veranderen en dat nieuwe leraren onvoldoende hierop worden voorbereid. De vergrijzing van het leraarschap legt druk op het onderwijs en op de realisatie van de maatschappelijke behoefte aan flexibelere school- en vakantietijden. “Welke consequenties hebben deze ontwikkelingen volgens de stakeholders voor Onderwijs en Opvoeding?” Door de stakeholders wordt aangegeven dat de genoemde ontwikkelingen consequenties hebben voor de organisatie van het domein, voor de curricula van de lerarenopleidingen en voor de lerarenopleiders. Om in te spelen op de ontwikkelingen wordt aanbevolen de interne en externe communicatie te verbeteren, de curricula op de lerarenopleidingen aan te passen aan de vraag van het werkveld en nieuwe samenwerkingsverbanden met diverse spelers uit het veld aan te gaan. “Welke aanbevelingen geven stakeholders voor de verdere ontwikkeling voor Onderwijs en Opvoeding? ” De stakeholders bevelen aan vanuit een voorbeeldfunctie diversiteit onder het eigen personeel te stimuleren en ondernemende mensen aan te trekken, te werken aan een duidelijke profilering van het domein en te werken aan een echte lerarencultuur binnen de lerarenopleidingen waarbij er les gegeven wordt zoals de lerarenopleiders wensen dat de studenten dat zelf ook gaan doen en studenten actief te betrekken bij de opleidingen. De door de geïnterviewde stakeholders genoemde ontwikkelingen en aanbevelingen zijn primair gericht op de lerarenopleidingen, inclusief de Pabo. Opmerkingen specifiek voor Pedagogiek worden niet gemaakt. Omdat een aantal geïnterviewde stakeholders benaderd is vanwege hun pedagogische kennis, gaan we ervan uit dat de door hen gemaakte opmerkingen ook betrekking hebben op de opleiding pedagogiek. De door de stakeholders genoemde ontwikkelingen hebben grotendeels betrekking hebben op het primaire proces, het onderwijs aan Onderwijs en Opvoeding. Consequenties voor de organisatie van het domein worden hieraan verbonden. Het andere primaire proces van Onderwijs en Opvoeding, het verrichten van praktijkonderzoek, is nauwelijks onderwerp van bespreking geweest. Geconcludeerd wordt dat het houden van interviews met stakeholders gezien kan worden als een belangrijke stap in het realiseren van afstemming tussen opleiding en werkveld. Op basis van de interviews wordt aanbevolen de studenten breed te scholen, bewust te blijven van de consequenties van de veranderende rol van de leraar voor de lerarenopleidingen en actief in te blijven zetten op het verzamelen, produceren en uitzetten van kennis ten behoeve van het veld en het domein. Het door Onderwijs en Opvoeding verrichte praktijkonderzoek kan hierin nadrukkelijker gepositioneerd worden
MULTIFILE
The Best of Both Worlds: Success factors of Turkish-Dutch innovative entrepreneurs In recent years, a number of countries, among them the Netherlands, attach great importance to stimulating the economic development in the country, by promoting entrepreneurship in general and within the ethnic and cultural entrepreneurial groups in particular. Innovation is generally the result of an interactive process involving synergy between the diverse backgrounds and characteristics. Based on a qualitative research, this article provides an overview of insights in the critical success factors of Turkish-Dutch innovative entrepreneurs in the Netherlands. The success factors of ethnic entrepreneurs are approached in this study from three different dimensions: individual factors, social factors, and environmental factors. The individual factors are presented as personality traits and personal motivations. The social factors are discussed from the perspective of social networks, socio-cultural and socio-economic characteristics. As for environmental factors, they are divided into regional characteristics as well as the availability of resources and the presence of opportunities. Turkish-Dutch entrepreneurs, also called “ethnic entrepreneurs”, appear proficient in linking different innovation opportunities to their own strengths. They are operating better in both worlds, and are successfully navigating between the two cultures. This article also formulates several suggestions for the Dutch government, business world and educational institutions to stimulate innovation. SAMENVATTING Het beste van beide werelden: Succesfactoren van Turks-Nederlandse innovatieve ondernemers De laatste jaren hechten vele landen, onder andere Nederland, er groot belang aan om de economische ontwikkelingen op een hoger niveau te tillen door ondernemerschap in het algemeen, en binnen de etnische en culturele groepen in het bijzonder, te stimuleren. Innovatie is een gevolg van een interactief proces waarbij synergie ontstaat tussen de diverse achtergronden en kenmerken. Gebaseerd op een kwalitatief onderzoek worden in dit artikel, aan de hand van drie verschillende dimensies, te weten individuele, sociale en omgevingsfactoren, de succesfactoren van Turks-Nederlandse innovatieve ondernemers inzichtelijk gemaakt. De Turks-Nederlandse ondernemers, ook wel “etnische ondernemers” genoemd, blijken bedreven te zijn in het koppelen van innovatiekansen aan hun eigen sterke punten. Ze komen beter tot hun recht in beide werelden, en navigeren op succesvolle wijze tussen de twee culturen door. Dit artikel formuleert een aantal aanbevelingen voor de Nederlandse overheid, het bedrijfsleven en de klanten.
Veiligheid, en ook externe veiligheid, is een belangrijk misschien zelfs wel onmisbaarkwaliteitsaspect van het leven. Externe veiligheid gaat over het scheiden van de risicobron ende ontvanger. In Nederland is dat niet zo’n eenvoudige opgave, omdat ruimte in Nederlandeen schaars goed is. Deze ruimte wordt zwaar bevochten door de risicobron en de ontvangervan het risico. Het lijkt bijna een onmogelijke opgave om ruimte tussen beide partijen tecreëren en in stand te houden omdat er altijd een (zelfde of andere) partij opstaat die deontstane ruimte wil opvullen.
MULTIFILE
Het lectoraat Familiebedrijven van hogeschool Windesheim en het lectoraat Automotive Research van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) richten zich samen met BOVAG in dit project op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven in de autobranche en hoe worden zij in deze adviesbehoefte voorzien?’ Kleine familiebedrijven hebben net als andere bedrijven te maken met maatschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering van producten en klant/leverancierscontact. Deze ontwikkelingen vragen om aanpassingen in het business model om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Waar grotere bedrijven veelal beschikken over interne competenties of middelen om zich door externen te laten helpen om hun bestaansrecht te continueren, is dit bij kleinere (familie)bedrijven minder het geval. In kleine familiebedrijven wordt hard gewerkt in de zaak, in plaats van aan de zaak, en is de beschikbaarheid van financiële middelen voor extern advies, beperkt. Het aanspreekpunt voor kleine familiebedrijven is veelal beperkt tot de boekhouder (administratiekantoor of accountant) (Barbera & Hasso, 2013). Doel van dit project is om de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven (tot 10 FTE) in de mobiliteit sector en de bestaande advies-infrastructuur in kaart te brengen. Binnen deze sector zijn ruim 8.000 onafhankelijke autobedrijven actief, waarvan ruim een derde (3.200 bedrijven) is aangesloten bij de branchevereniging BOVAG. Van alle onafhankelijke autobedrijven die zijn aangesloten bij BOVAG heeft 70% minder dan 4 werknemers in dienst. Middels verdiepende interviews en focusgroepen worden de adviesbehoeften en de wijze waarop in deze adviesbehoeften wordt voorzien in kaart gebracht. Als vervolg op dit project kan een groter (RAAK-MKB) project worden gestart om de adviesinfrastructuur beter aan te laten sluiten op de adviesbehoeften van kleinere familiebedrijven in meerdere bedrijfstakken. Hiermee leveren de consortium partijen een bijdrage aan het versterken van de vitaliteit van kleine familiebedrijven.
Het project heeft als doel inzichtelijk maken van huidige en gewenste 21st Century Skills voor verschillende uitvoerende functies in de bouw met behulp van een te ontwikkelen praktijkinstrument. Automatisering en digitalisering zijn ook in de bouwsector in volle gang. De komende jaren zullen deze ontwikkelingen zich in hoog tempo voortzetten. Dit heeft nu en in de toekomst een impact op het dagelijks werk van medewerkers in de bouwsector, in het bijzonder de energietak. Werknemers moeten nieuwe skills leren om met nieuwe technologie en de gevolgen daarvan om te kunnen gaan. De organisaties uit het consortium constateren dat bij het coördinerend en leidinggevend personeel op ‘de werkvloer’ de 21st Century Skills ontbreken of onvoldoende ontwikkeld zijn. Dit zien zij onder andere terug in de manier waarop nieuwe technologie wordt toegepast en de manier (houding en vaardigheden) waarop deze groep met in- en externe actoren communiceert. Het ontbreken of onvoldoende ontwikkeld zijn van de 21st Century Skills van coördinerend en leidinggevend personeel leidt volgens de organisaties in het onderzoeksconsortium tot extra kosten en vertraging in het realiseren van energie-infrastructuur. In dit voorstel staat de ontwikkeling van een praktijkinstrument centraal. Met dat instrument worden huidige en in de toekomst gewenste en benodigde 21st century skills in kaart gebracht en wordt de ontwikkelbehoefte van de doelgroep helder. Uitgangspunt zijn de medewerkers in coördinerende en leidinggevende functies zelf: centraal staat welke 21st century skills zij zien als belangrijk, nu en in de toekomst. Ook brengt het praktijkinstrument in kaart op welke wijze aan de ontwikkeling hiervan moet worden vormgegeven, aansluitend bij de manier van leren van deze doelgroep.
Door COVID-19 crisis zijn er extra uitdagingen om de verdere doorontwikkeling van het praktijkgerichte onderzoek en de onderliggende infrastructuur en professionalisering kwalitatief en kwantitatief te realiseren. De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) zet de IMPULS 2020 middelen in om de rol van het praktijkgericht onderzoek hierin te bestendigen en versterken. Het betreft een academie overstijgende aanvraag. Het beschikbare budget vanuit de regeling bedraagt 550.000 euro en zal in 2021 via twee lijnen worden ingezet: 1. Netwerk- en visievorming Dit richt zich op de versterking van de strategische netwerkvorming en samenhang overstijgend aan de zwaartepunten als focus gebieden voor de samenwerking onderwijs, onderzoek en werkveld (deels is hier aandacht voor de ontwikkeling en samenwerking bij regelingen als SPRONG of MMIP). Dit moet leiden tot het ontwikkelen van een meerjarige roadmap SLIM, SCHOON & SOCIAAL (S3). De regie ligt bij dit deel bij het zwaartepunt management. (Sustainable Energy & Environment (SEE), Smart Region en Health). 2. Professionalisering onderzoeksondersteuning Dit gedeelte betreft het vervolg op het project professionalisering onderzoeksondersteuning en richt zich (in lijn met het nationale project DCC) op de doorontwikkeling van: datastewardship, FAIR data & open access, ICT kennisinfrastructuur en communicatie rondom onderzoek en ondersteuning, verdere ontwikkeling van een Open Science Platform en voorbereiding op een HAN Open Access Fonds. Dit deel zal vanuit Services Onderwijs, Onderzoek en Kwaliteitszorg gecoördineerd worden. Middels deze inzet geeft de HAN een extra stimulans aan de strategische samenwerking en de verdere ontwikkeling van een consistente en herkenbare onderzoeksprogrammering en -ondersteuning.