Dienst van SURF
© 2025 SURF
© 2025 SURF
Toekomstbestendige business modellen voor mediadiensten zijn lastig te ontwikkelen door het adembenemend tempo waarin de markt zich vernieuwt. Als ondernemer wil je weten welke concepten werken én standhouden. Ondernemers zijn continue op zoek naar het vergroten van het rendement op hun media investeringen. De vraag voor het programma The Future Now is ontstaan vanuit de vraag van mediaondernemers om ‘businesswise’ te kunnen innoveren; generieke business modellen en tools voor handen te hebben waarmee ze nieuwe diensten kunnen ontwikkelen die toekomstbestendig zijn. De vraag naar wat gaat werken, waarom en hoe speelt een terugkerende rol in de ontwikkeling van nieuwe mediadiensten.
Opleiden en leren zijn van strategisch belang voor arbeidsorganisaties omdat een duurzaam concurrentievoordeel niet langer te realiseren is op basis van bestaande producten, diensten en markten, maar alleen nog door middel van kennis. Weggeman (1997) verklaart de radicale wijziging in de betekenis van kennis door een verband te leggen tussen de globaliseringstendens en de als gevolg daarvan toegenomen druk op organisaties om concurrerend te zijn. Deze concurrentiestrijd kan door de hogelonenlanden alleen succesvol worden gevoerd als zij erin slagen voortdurend nieuwe producten en diensten aan te bieden die zich onderscheiden door hun hoge toegevoegde waarde. Om tegemoet te komen aan de eis van continue innovatie, is state of the art (technologische) kennis nodig.
In dit rapport beschrijven we de onderzoeksresultaten van het project ‘Toekomstbestendig Sociaal Ondernemen’. Sociale ondernemingen staan voor de continue uitdaging om hun commerciële en sociale doelen in balans te houden. Door het organiseren en behouden van deze balans kunnen sociale ondernemingen blijven bijdragen aan een betere arbeidsmarktpositie voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt en hierin verder groeien en professionaliseren. Er is echter niet één manier om dit te doen en de onderlinge verschillen tussen sociale ondernemingen zijn groot.Via interviews en leernetwerken zijn spanningen en uitdagingen op de thema’s organisatie, personeel, begeleiding, leiderschap en inkomsten vertaald naar concrete voorbeelden en naar factoren die de toekomstbestendigheid van sociale ondernemingen kunnen vergroten: de succesfactoren.
MULTIFILE
Recently, the Dutch government raised the retirement age of workers in the Netherlands. In this study we focused on the work values of low-skilled older workers, the extent to which their jobs fulfill these values, and the effect of work values on the willingness of these workers to extend their working life. This study is based on a literature review and a secondary analysis on a large database of persons aged 45 and older (STREAM). The study shows that extrinsic work values are more important for low-skilled older workers, and intrinsic work values more relevant for high-skilled older workers. The most important work values for low-skilled older workers are fulfilled slightly more often than those of high-skilled older workers. The extent to which important work values are fulfilled in the jobs of low-skilled older workers is positively correlated with job satisfaction and with their own assessment of whether or not to continue working for another 12 months. Based on this research, we formulated recommendations for HR practices on the employability of low-skilled older workers
Continuïteit in de justitiële keten is een thema dat momenteel sterk in de belangstelling staat. Wanneer de strafrechtelijke titel afloopt is het essentieel dat er een soepele overgang is naar eventuele vervolgvoorzieningen en/of maatschappelijke re-integratie middels goede huisvesting, werk en sociale inbedding. Continue zorg en begeleiding na detentie of een behandeling in gedwongen kader is essentieel om terugval in delicten, (zelf)destructief of overlastgevend gedrag te voorkomen. De belangen van goede aansluiting en samenwerking in de keten zijn dan ook groot voor de maatschappij en de cliënt zelf, maar ook voor zijn of haar omgeving en de betrokken professionals. Voor de cliënt is het belangrijk dat hij of zij zich gezien en gehoord blijft voelen en dat door de omgeving en professionals gesignaleerd en geïntervenieerd kan worden mocht het onverhoopt niet goed gaan.
Onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut uit 2001 laat zien dat zo'n 10 procent van de totale studentenpopulatie in het Nederlandse hoger onderwijs belemmeringen ondervindt op grond van iin of meer functionele beperkingen. De voortgaande digitalisering van leeromgevingen in het hoger onderwijs kan kansen bieden om een verschuiving van drempels te bewerkstelligen. Maar er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen het insluitend en uitsluitend potentieel van digitaal hoger onderwijs, een toegankelijkheidsparadox. Voor sommige functionele beperkingen is er sprake van verhoogde toegankelijkheid, voor andere evenwel van een verslechterde situatie. Voor een belangrijk deel hebben we de toegankelijkheid van digitaal onderwijs zelf in handen. Er kunnen hierbij tal van technologische hulpmiddelen gebruikt worden, voor uiteenlopende vormen van beperking (visuele, auditieve, motorische, cognitieve en spraak-/taalbeperkingen). Ook bevatten elektronische leeromgevingen en andere softwareproducten veelal specifieke functionaliteiten om de toegankelijkheid van digitaal onderwijs te vergroten. Er worden in deze publicatie zogeheten 'steekkaarten' aangeboden voor een aantal van deze applicaties: korte en bondige beschrijvingen van hun toegankelijkheidskenmerken. Maar gebruikers van deze software hebben vaak niet of nauwelijks profijt van de beschikbare mogelijkheden, zodat een grote groep studenten onvoldoende toegang krijgt. Dit heeft ondermeer te maken met de onbekendheid van het thema toegankelijkheid van digitaal onderwijs en de mythologie daaromheen (toegankelijke websites zouden bijvoorbeeld saai zijn en geen lay-out kunnen bevatten). Er is een verhoogd bewustzijn in het Nederlandse hoger onderwijs nodig over het thema toegankelijkheid, met een continue samenwerkingsactie van organisaties die structureel werken rond studenten met functionele beperkingen en/of rond elektronische leeromgevingen.