Dienst van SURF
© 2025 SURF
The ambition of a transition to a sustainable society brings forth the dual challenge to preserve historical buildings and simultaneously improve the energy performance of our built environment. While engineers claim that a dramatic reduction of energy use in the built environment is feasible, it has proven to be a difficult and twisting road.In this paper we focus on historical buildings, where difficulties of energy reduction are paramount, as such buildings provide local identity and a connection to our past. It is a EU policy objective to conserve and redesign heritage buildings like prisons, military barracks, factories, stations, and schools. Such redesign should also ensure reduction of energy use without compromising historical identity. In this paper we conceptually and empirically investigate how the two conflicting aspirations unfold. In particular we elaborate the obduracy and scripts of buildings, to clarify how they resist change and invite a specific use. We analyse the tensions between identity and energy conservation in a case study of a restoration project in Franeker. This buildinghas recently undergone a restoration, with energy efficiency as one of its goals.Scripts and networks are traced by a combination of methods, such as studyinglayout, materials and building history, and qualitative interviews with restoration architects and users. We identified three types of strategies to conserve identity and energy: design strategies; identity strategies and network strategies. Such strategies are also relevant for other efforts where conservation and innovation have to be reconciled.
Transboundary conservation has an important, yet often undervalued, role in the international conservation regime. When applied to the legally ambiguous and interconnected marine environment this is magnified. The lack of clear guidance for transboundary marine conservation from the international conservation community exacerbates this problem, leaving individual initiatives to develop their own governance arrangements. Yet, well-managed transboundary marine protected areas (MPAs) have the potential to contribute significantly to global conservation aims. Conversely, in a period where there is increasing interest in marine resources and space from all sectors, the designation of MPAs can create or amplify a regional conflict. In some instances, states have used MPAs to extend rights over disputed marine resources, restrict the freedom of others and establish sovereignty over maritime space. Six case studies were taken from Europe, North Africa and the Middle East to illustrate how states have interpreted and utilized different legislative mechanisms to either come together or diverge over the governance of marine resources or maritime space. Each of the case studies illustrates how different actors have used the same legislative tools, but with different interpretations and applications, to justify their claims. It is clear that the role of science combined with a deeper engagement with stakeholders can play a critical role in tempering conflict between states. Where states are willing to cooperate, the absence of clear guidelines at the global level means that often ad hoc measures are put into place, with the international frameworks then playing catch up. Balancing different jurisdictional claims with the conservation of the marine environment, whilst considering the increasing special economic interests will become increasingly difficult. Developing a transboundary conservation tool, such as the simple conservation caveats found in the Barcelona Convention and Antarctic Convention, which allow for the establishment of intergovernmental cooperation without prejudicing any outstanding jurisdictional issue, would provide a framework for the development of individual transboundary MPAs.
MULTIFILE
Social scientists of conservation typically address sources of legitimacy of conservation policies in relation to local communities’ or indigenous land rights, highlighting social inequality and environmental injustice. This chapter reflects on the underlying ethics of environmental justice in order to differentiate between various motivations of conservation and its critique. Conservation is discussed against the backdrop of two main ethical standpoints: preservation of natural resources for human use, and protection of nature for its own sake. These motivations will be examined highlighting mainstream conservation and alternative deep ecology environmentalism. Based on this examination, this chapter untangles concerns with social and ecological justice in order to determine how environmental and human values overlap, conflict, and where the opportunity for reconciliation lies, building bridges between supporters of social justice and conservation. https://www.springer.com/gp/book/9783319713113#aboutBook LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/helenkopnina/
MULTIFILE
Bamboe is een hoogwaardig, zeer bestendig snelgroeiend natuurproduct waarvan de productie wordt gedomineerd door Azië. Het wordt al eeuwen toegepast in Europa als decoratief en constructief materiaal voor (interieur)architectuur en gebruiksvoorwerpen. Bamboe wordt beschouwd als een duurzaam alternatief voor de toenemende schaarste aan duurzame, inheemse (hard)houtsoorten. De huidige subtropische teelt en verwerking van bamboe, gekenmerkt door mono-culturele plantages, inefficiënt watergebruik tijdens het groeiproces en het gebruik van schadelijke conserveringsmiddelen bij verwerking van bamboevezels, ondermijnen het duurzaam potentieel. Bovendien veroorzaakt het vervoer van Azië naar Europa een CO2-uitstoot die de CO2-opname van bamboe tenietdoet. Om van Europees bamboe een duurzaam materiaal te maken onderzoekt het ArtEZ-lectoraat Tactical Design op verzoek van diverse MKB-partners hoe we een nieuwe, duurzame waardeketen kunnen ontwikkelen – van teelt tot product – op basis van Europees geteelde bamboe voor toepassingen in interieur en exterieur die zowel economisch als ecologisch kan concurreren met Aziatisch bamboe en Europees hout. Aanleiding is de aanplant in 2017 van de eerste bamboeplantage in Zuid-Portugal conform Europese en lokale regelgeving rondom biodiversiteit en watergebruik. In 2021 vindt op deze plantage de eerste oogst plaats. Het is daarmee de eerste poging bamboe op grote schaal, transparant en duurzaam in Europa te telen. De vraag is hoe deze bamboe duurzaam verwerkt en de reststromen meervoudig verwaard kunnen worden binnen Europa voor bouw, interieur, meubels en textiel met gebruik van zowel de bamboestam als van lignine (voor lijmproducten), vezels en cellulose (voor garens/textiel). Om deze vragen te beantwoorden is een consortium samengesteld van innovatieve bedrijven die representatief zijn voor en kunnen bijdragen aan een duurzame keten voor bamboeproducten zoals BambooLogic (bamboeproducent), Bambooder (vezelextractie), Inducoat (duurzame coating), Miscancell (cellulose-extractie) en BSM Factory (meubelproducent) die i.s.m. met kennisinstellingen (WUR, Stichting Hout Research), productontwerpers en ontwerpstudenten duurzame prototypes zullen ontwikkelen van halffabricaten, bouw- en interieurproducten met Europees bamboe.
Verduurzaming van de chemische en landbouwsector is essentieel om de klimaat- en circulaire doelstellingen te halen. Eén van de mogelijkheden om de chemische sector te vergroenen is om hernieuwbare grondstoffen als feedstock voor productie te gebruiken. Met name laagwaardige reststromen uit de agrarische sector komen hiervoor in aanmerking. In dit project wordt beoogd om koeienurine, dat gescheiden is opgevangen van de ontlasting, te valoriseren richting hoogwaardige componenten voor (fijn)chemie. De focus zal in eerste instantie liggen op de isolatie van hippuurzuur en hieruit te synthetiseren benzoëzuur en glycine en de verwaarding van de resterende fractie richting natuurlijke meststoffen voor de akker/tuinbouw. De verkregen groene benzoëzuur is een goed alternatief voor het huidige uit de petrochemie gesynthetiseerde zuur en kan bijvoorbeeld als natuurlijk conserveringsmiddel in mengvoeders worden gebruikt. In een latere fase zullen ook overige waardevolle componenten (allantoine, creatinine, creatine, etc.) uit urine van koeien worden geïsoleerd en gevaloriseerd.Een succesvol project draagt bij aan het verbeteren van de business case van veetelers en maakt de scheiding van urine en ontlasting in de stallen aantrekkelijker. Additionele revenuen die uit de bioraffinage van urine worden verkregen kunnen gebruikt worden om de gedane investeringen in het “koeientoilet” terug te verdienen. De scheiding van urine en ontlasting levert een significante reductie in ammoniak-emissies op en draagt hiermee bij aan het oplossen van het “stikstofprobleem”. Reductie van CO2 wordt o.a. bewerkstelligd door verminderd gebruik van kunstmest en vervanging van uit de petrochemie afkomstige chemicaliën (benzoëzuur) door synthese uit natuurlijke (hernieuwbare) grondstoffen.
Verduurzaming van de chemische en landbouwsector is essentieel om de klimaat- en circulaire doelstellingen te halen. Eén van de mogelijkheden om de chemische sector te vergroenen is om hernieuwbare grondstoffen als feedstock voor productie te gebruiken. Met name laagwaardige reststromen uit de agrarische sector komen hiervoor in aanmerking. In dit project wordt beoogd om koeienurine, die gescheiden is opgevangen van de ontlasting, te valoriseren richting hoogwaardige componenten voor (fijn)chemie en meststoffen. De focus zal in eerste instantie liggen op de isolatie van hippuurzuur en hieruit te synthetiseren benzoëzuur en glycine en de verwaarding van de resterende fractie richting natuurlijke meststoffen (kalium en ureum) voor de akker/tuinbouw. Het verkregen groene benzoëzuur is een goed alternatief voor het huidige uit de petrochemie gesynthetiseerde zuur en kan bijvoorbeeld als natuurlijk conserveringsmiddel in mengvoeders worden gebruikt. In een latere fase zullen ook overige waardevolle componenten (allantoine, creatinine, creatine, etc.) uit urine van koeien worden geïsoleerd en gevaloriseerd. Een succesvol project draagt bij aan het verbeteren van de business case van veetelers en maakt de scheiding van urine en ontlasting in de stallen aantrekkelijker. Additionele revenuen die uit de bioraffinage van urine worden verkregen kunnen gebruikt worden om de gedane investeringen in het “koeientoilet” terug te verdienen. De scheiding van urine en ontlasting levert een significante reductie in ammoniak-emissies op en draagt hiermee bij aan het oplossen van het “stikstofprobleem”. Reductie van CO2 wordt o.a. bewerkstelligd door verminderd gebruik van kunstmest en vervanging van uit de petrochemie afkomstige chemicaliën (benzoëzuur) door synthese uit natuurlijke (hernieuwbare) grondstoffen.