Dienst van SURF
© 2025 SURF
I was somewhat surprized with the fog in Groningen upon my arrival. This is notthe fog that covers the beautiful landscapes of the northern Netherlands in theevening and in the early morning. No… It is the fog that obscures the real aspectsof the earthquake problem in the region and is crystallised in the phrase “Groningen earthquakes are different”, which I have encountered numerous times whenever I raised a question of the type “But why..?”. A sentence taken out of the quiver as the absolute technical argument which mysteriously overshadows the whole earthquake discussion.Q: Why do we not use Eurocode 8 for seismic design, instead of NPR?A: Because the Groningen earthquakes are different!Q: Why do we not monitor our structures like the rest of the world does?A: Because the Groningen earthquakes are different!Q: Why does NPR, the Dutch seismic guidelines, dictate some unusual rules?A: Because the Groningen earthquakes are different!Q: Why are the hazard levels incredibly high, even higher than most Europeanseismic countries?A: Because the Groningen earthquakes are different!and so it keeps going…This statement is very common, but on the contrary, I have not seen a single piece of research that proves it or even discusses it. In essence, it would be a difficult task to prove that the Groningen earthquakes are different. In any case it barricades a healthy technical discussion because most of the times the arguments converge to one single statement, independent of the content of the discussion. This is the reason why our first research activities were dedicated to study if the Groningen earthquakes are really different. Up until today, we have not found any major differences between the Groningen induced seismicity events and natural seismic events with similar conditions (magnitude, distance, depth, soil etc…) that would affect the structures significantly in a different way.Since my arrival in Groningen, I have been amazed to learn how differently theearthquake issue has been treated in this part of the world. There will always bedifferences among different cultures, that is understandable. I have been exposed to several earthquake engineers from different countries, and I can expect a natural variation in opinions, approaches and definitions. But the feeling in Groningen is different. I soon realized that, due to several factors, a parallel path, which I call “an augmented reality” below, was created. What I mean by an augmented reality is a view of the real-world, whose elements are augmented and modified. In our example, I refer to the engineering concepts used for solving the earthquake problem, but in an augmented and modified way. This augmented reality is covered in the fog I described above. The whole thing is made so complicated that one is often tempted to rewind the tape to the hot August days of 2012, right after the Huizinge Earthquake, and replay it to today but this time by making the correct steps. We would wake up to a different Groningen today. I was instructed to keep the text as well as the inauguration speech as simple aspossible, and preferably, as non-technical as it goes. I thus listed the most common myths and fallacies I have faced since I arrived in Groningen. In this book and in the presentation, I may seem to take a critical view. This is because I try to tell a different part of the story, without repeating things that have already been said several times before. I think this is the very reason why my research group would like to make an effort in helping to solve the problem by providing different views. This book is one of such efforts.The quote given at the beginning of this book reads “How quick are we to learn: that is, to imitate what others have done or thought before. And how slow are we to understand: that is, to see the deeper connections.” is from Frits Zernike, the Nobel winning professor from the University of Groningen, who gave his name to the campus I work at. Applying this quotation to our problem would mean that we should learn from the seismic countries by imitating them, by using the existing state-of-the-art earthquake engineering knowledge, and by forgetting the dogma of “the Groningen earthquakes are different” at least for a while. We should then pass to the next level of looking deeperinto the Groningen earthquake problem for a better understanding, and alsodiscover the potential differences.
In het funderend onderwijs wordt de basis gelegd voor de kennissamenleving. Het is belangrijk dat kinderen van jongs af aan leren zichzelf aan te sturen wanneer ze leerzame activiteiten ondernemen. In de kinderopvang, vve en onderbouw basisonderwijs wordt veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van zelfsturing ('executieve functies') bij jonge kinderen en is spel een belangrijke activiteit. Maar onderzoek wijs uit dat de cognitieve ontwikkeling tegenvalt. In veldonderzoek articuleren professionals grote handelingsverlegenheid om de nieuwsgierigheid van kinderen en hun spel te gebruiken voor de cognitieve ontwikkeling in directe samenhang met de ontwikkeling van de executieve functies. Vanaf groep 3 basisschool, wanneer het accent verschuift van 'spel' naar 'leren', ligt de aansturing grotendeels in handen van de leerkracht en ervaren kinderen geen noodzaak meer te plannen of het gedrag te reguleren. Hierdoor betrekken kinderen hun nieuwsgierigheid en exploratiedrang niet meer op leertaken. Deze ongewenste verschoolsing lijkt zich door te zetten naar de kleuters en de peuters. In dit project willen de onderzoekspartners onder leiding van het lectoraat Leiderschap in Onderwijs en Opvoeding van Windesheim inzichten en tools ontwikkelen om deze handelingsverlegenheid weg te nemen door samen met professionals in opvang en basisonderwijs rijke spelsituaties te ontwerpen en te onderzoeken, die een beroep doen op specifieke executieve functies en waar expliciet aandacht is voor leren, met name wat betreft taalontwikkeling, aanvankelijk rekenen en het beter begrijpen van de wereld van wetenschap en technologie. Het project richt zich op professionals die kinderen begeleiden in de leeftijd van 3 tot 7 jaar. Hierbij is aandacht voor de belangrijke overgangen van peuter- naar kleutergroep en van de kleuters naar groep 3. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium van vier lectoraten van de hogescholen Windesheim, Saxion en Stenden in samenwerking met 16 locaties voor kinderopvang en basisonderwijs in Flevoland, Drenthe, Friesland en Overijssel
Vogels verspreiden zaden, bestuiven planten en ruimen de natuur op; ze zijn onmisbaar voor een gezond ecosysteem. Van groot maatschappelijk belang is het beschermen van bedreigde dieren; biodiversiteit zorgt voor een gezond klimaat in Nederland. Voor de bescherming van vogels worden nesten gedetecteerd en geregistreerd. Boeren worden vervolgens geïnformeerd over de aanwezigheid van nesten op hun land zodat ze de nesten niet vernietigen tijdens hun agrarische werkzaamheden. Boeren worden in Nederland gecompenseerd voor de bescherming van nesten waardoor economische belangen samenkomen met het behoud van de natuur. In dit project wordt met behulp van technologische innovatie de samenwerking tussen boeren en natuur- en vogelbescherming verstevigd: drones worden gecombineerd met artificiële intelligentie om in samenwerking met vrijwilligers de monitoring van nesten uit te voeren. Dit helpt de Bond Friese VogelWachten (BFVW) om met het huidige aantal vogelwachters meer nesten te kunnen opsporen, de natuur doordat meer detectie leidt tot hogere broedsucces van vogels, en de boer kan met de drone meer financiële compensatie bemachtigen. Het consortium bestaat uit BFVW, NHL Stenden Lectoraat Computer Vision & Data Science en het drone bedrijf Aeroscan, die gezamenlijk de technische haarbaarheid willen onderzoeken om de business-case te ondersteunen. Met deze technologie kan de BFVW efficiënter en vooral effectiever nesten in kaart brengen. In de toekomst worden de resultaten van dit project breder ingezet door dit consortium. Binnen natuurbehoud en biodiversiteit zijn er veel andere uitdagingen waarvoor de, in dit project ontwikkelde, kennis ingezet kan worden.
Amsterdam worstelt in toenemende mate met het veranderende gebruik van stedelijke consumptieruimten, waar consumeren en recreëren tegelijkertijd plaatsvinden met werken en wonen. Dit gemengde karakter is een belangrijke stedelijke kwaliteit, maar draagt in veel gebieden bij aan disbalans. Dit uit zich door een eenzijdig aanbod van winkels en horeca, nijpende drukteproblematiek, of juist teruglopende bezoekersaantallen en leegstand. Door de corona lockdowns werd de bestaande disbalans in veel consumptiegebieden nog verder versterkt. Wij begrijpen deze stedelijke consumptieruimten als een ‘commons’: een gemeenschappelijke bron die vrij toegankelijk is voor uiteenlopende belanghebbenden. Hierbij is afstemming nodig, om tot een duurzaam beheer van de gemeenschappelijke bron te komen. Gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende belanghebbenden is handelingsverlegenheid om tot collectieve actie te komen en meer grip te krijgen op de situatie. De centrale vraag van dit project is daarom: Welke processen en instrumenten bevorderen of belemmeren urban commoning om te komen tot een stabiele ontwikkeling van stedelijke consumptieruimten? Deze (oorspronkelijke) onderzoeksvraag blijkt al te saillanter naar aanleiding van de coronapandemie, waarbij een al wankel evenwicht in stedelijke consumptieruimten verder uit disbalans is geraakt, met alle gevolgen van dien op relevante structuren en verhoudingen. Aan de hand van twee deelonderzoeken i) verklaren we de onderliggende mechanismen die ontwikkeling en samenwerking belemmeren en ii) ontwikkelen we manieren om deze processen te beïnvloeden. Door deze processen te onderzoeken, ontwikkelt dit project een nieuw, praktisch handelingsperspectief voor bewoners, bezoekers, ondernemers en gebiedsontwikkelaars. We dragen ook bij bestuurskundige, politicologische en sociaal geografische wetenschappelijke kennis. De RAAK-Impuls wordt ingezet voor verlenging van onderzoekstijd, ter compensatie van enerzijds de belemmeringen op het onderzoek wegens de pandemie en anderzijds (het integreren van) de veranderende context in het onderzoek.