Dienst van SURF
© 2025 SURF
BackgroundSeveral conditions and diseases can result in speech problems that can have a negative impact on everyday functioning, referred to as communicative participation. Subjective problems with acquired speech problems are often assessed with the speech handicap index (SHI). To assess generic participation problems, the Utrecht Scale for Evaluation of Rehabilitation–Participation (USER-P) questionnaire is frequently used. The English questionnaire Communicative Participation Item Bank—short form (CPIB short form) is a 10-item valid, reliable instrument that assesses communicative participation. In the absence of a Dutch equivalent, translation and validation of the CPIB short form was required.AimsTo translate the CPIB short form into Dutch, and to determine its psychometric properties for the group of adults with speech problems resulting from a neurological aetiology or head and neck cancer.Methods & ProceduresTranslation of the CPIB short form was performed following the instructions of the European Organisation for Research and Treatment for Cancer (EORTC). In a cross-sectional multi-centre study, participants completed the Dutch CPIB short form together with the SHI and USER-P, and the CPIB a second time after 2 weeks. We assessed internal consistency and test–retest reliability of the CPIB. Construct validity was assessed based on correlations with SHI, USER-P and speech assessments.Outcomes & ResultsIn the validation study, 122 participants were included: 51 with dysarthria due to different neurological disorders, 48 with speech problems due to head and neck cancer treatment and 23 healthy controls. Internal consistency of the items was high (Cronbach's alpha = 0.962), the intraclass correlation coefficient (ICC) for test–retest reliability was high 0.908 (95% CI = 0.870–0.935). Construct validity was supported by a strong correlation between the Dutch CPIB short form and the SHI total score (SHI total rs = 0.887) and a moderate correlation between the Dutch CPIB-10 and the USER-P subscales (USER-P Frequency rs = 0.365; USER-P restrictions and USER-P satisfaction rs = 0.546). A moderate correlation was found between the Dutch CPIB-10 and the speech performance assessments (degree of distortedness r = −0.0557; p ≤ 0.001; degree of intelligibility r = 0.0562).Conclusions & ImplicationsThe Dutch CPIB short form provides a valid and reliable tool for clinical practice and research purposes. It allows clinicians to start using this PROM in clinical and research practice to systematically investigate the impact of the speech problems on communicative participation in a Dutch-speaking population.What this paper addsWhat is already known on the subjectCommunicative participation allows people to take part in life situations, but can be affected by acquired speech problems. The CPIB is a patient-reported outcome measure for the assessment of this concept. For the English language the 46-item bank and a 10-item short form is available.What this paper adds to existing knowledgeThis paper describes the process of translation of the CPIB short form into Dutch, and confirms its reproducibility and validity.What are the potential or actual clinical implications of this work?With this validated Dutch version of the CPIB short form available, professionals can implement this tool in clinical and research practice to systematically evaluate communicative participation.
Background: A significant part of neurological rehabilitation focuses on facilitating the learning of motor skills. Training can adopt either (more) explicit or (more) implicit forms of motor learning. Gait is one of the most practiced motor skills within rehabilitation in people after stroke because it is an important criterion for discharge and requirement for functioning at home. Objective: The aim of this study was to describe the design of a randomized controlled study assessing the effects of implicit motor learning compared with the explicit motor learning in gait rehabilitation of people suffering from stroke. Methods: The study adopts a randomized, controlled, single-blinded study design. People after stroke will be eligible for participation when they are in the chronic stage of recovery (>6 months after stroke), would like to improve walking performance, have a slow walking speed (<1 m/s), can communicate in Dutch, and complete a 3-stage command. People will be excluded if they cannot walk a minimum of 10 m or have other additional impairments that (severely) influence gait. Participants will receive 9 gait-training sessions over a 3-week period and will be randomly allocated to an implicit or explicit group. Therapists are aware of the intervention they provide, and the assessors are blind to the intervention participants receive. Outcome will be assessed at baseline (T0), directly after the intervention (T1), and after 1 month (T2). The primary outcome parameter is walking velocity. Walking performance will be assessed with the 10-meter walking test, Dynamic Gait Index, and while performing a secondary task (dual task). Self-reported measures are the Movement Specific Reinvestment Scale, verbal protocol, Stroke and Aphasia Quality of Life Scale, and the Global Perceived Effect scale. A process evaluation will take place to identify how the therapy was perceived and identify factors that may have influenced the effectiveness of the intervention. Repeated measures analyses will be conducted to determine significant and clinical relevant differences between groups and over time. Results: Data collection is currently ongoing and results are expected in 2019. Conclusions: The relevance of the study as well as the advantages and disadvantages of several aspects of the chosen design are discussed, for example, the personalized approach and choice of measurements.
Dit lectoraat wil zich inzetten om NAH meer bekendheid te geven, algemeen maatschappelijk, in het beroepsonderwijs, maar ook in de zorg (ook onder professionals is NAH relatief onbekend en worden omvang en gevolgen van NAH onderschat). Het wil investeren in het beter begrijpen en beïnvloeden van participeren en het wil de gevolgen van NAH voor jongeren in kaart brengen, evenals de gevolgen voor het gezin. Op zoek naar factoren die bepalend zijn voor herstel, hoe komt het dat (bij een vergelijkbaar letsel) jongere A het redelijk doet en loopt B vast? Dit lectoraat wil participatieproblemen van jongeren met NAH gaan onderzoeken, dit is in Nederland niet eerder gedaan, en hierbij aansluiten bij recent onderzoek bij volwassenen, waaruit voorlopig blijkt dat vaardigheden als probleemoplossend vermogen en aanpakgedrag (coping) en gezins - en omgevingsfactoren participatiekansen sterk bepalen.
De fysiotherapie is continue en innovatief in beweging voor verschillende patiëntpopulaties. Eén van deze populaties zijn CerebroVasculair Accident (CVA)-patiënten. De gevolgen van een CVA kunnen ingrijpend zijn en deze populatie heeft baat bij fysiotherapie. Fysiotherapeutische oefentherapie met behulp van muziek lijkt een goede manier om CVA-patiënten te behandelen. Muziek heeft positieve effecten op het brein en muziekbeleving kan leiden tot beter bewegen. Ondanks de huidige wetenschappelijke evidentie en bestaande muziektoepassingen binnen de gezondheidszorg is er nog weinig bekend over toepassingen binnen de fysiotherapie. En dat terwijl er uit eerder onderzoek blijkt dat er een wens is onder fysiotherapeuten om meer muziek toe te passen in de praktijk. Voor dit praktijkgerichte onderzoek gaat het lectoraat Leven Lang in Beweging van Avans Hogeschool een uniek samenwerkingsverband aan met ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), fysiotherapiepraktijken, muziektherapeuten, fysiotherapeuten en CVA-patiënten om de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden ‘Op welke manier kan muziek als aanvullende interventie ingezet worden tijdens een fysiotherapeutisch behandeltraject bij CVA-patiënten in de chronische revalidatiefase om loopkwaliteit, therapietrouw, beweegplezier en kwaliteit van leven te vergroten en valangst te verminderen?’ Door middel van een literatuurstudie, enquêtes, interviews en een focusgroep worden ervaringen, belemmerende en bevorderende factoren in kaart gebracht en wordt een behandeladvies ontwikkeld. Vervolgens wordt het ontwikkelde behandeladvies in de praktijk getoetst en doorontwikkeld via een pilot. In de pilot zullen 20 CVA -patiënten door de gespecialiseerde fysiotherapeuten behandeld worden volgens het behandeladvies en worden de behandeluitkomsten in kaart gebracht. Na evaluatie met alle betrokken partijen zal het behandeladvies aangepast worden en landelijk worden uitgedragen. Daar zit muziek in!