Dienst van SURF
© 2025 SURF
This study explores how non-executive directors are challenged by management while they seek to improve the effectiveness of supervisory boards in the Netherlands. A combination of semi-structured interviews and a questionnaire among non-executive directors indicates that supervisory board members mainly experience boardroom challenges in three core areas: the ability of non-executive directors to ask management critical questions, information asymmetries between the management and supervisory boards and the management of the relationship between individual executive and non-executive directors. The qualitative in-depth analysis reveals the complexity of the main contributing factors to problems in the boardroom as well as the range of process and social interventions non-executive directors use to address boardroom issues. The findings highlight the need to better understand boardroom processes and the need of non-executive directors to carefully manage relationships in and around the boardroom.
LINK
Understanding the decision-making process of a boardroom is one of the most fascinating parts of organizational research. We are all interested in power games, team dynamics and how the external environment could influence the decision of directors. One of the important buzzwords of today is “good governance” and many boards face a lot of societal pressure to implement best practices of governance. It goes beyond regulatory requirements and boards need to take a different perspective on integrating governance codes and best practices in their organizations. In this study, we focused on the role of individual directors in developing organizational responses to that pressure. More specifically, we looked at how directors’ own cognitive frames of governance influence the way boards choose best practices.
MULTIFILE
Purpose – This study seeks to explore how non-executive directors address governance problems on Dutch two-tier boards. Within this board model, challenges might be particularly difficult to address due to the formal separation of management boards' decision-management from supervisory boards' decision-control roles. Design/methodology/approach – Semi-structured interviews and a questionnaire among non-executive directors provide unique insights into three major challenges in the boardrooms of two-tier boards in The Netherlands. Findings – The study indicates that non-executive directors mainly experience challenges in three areas: the ability to ask management critical questions, information asymmetries between the management and supervisory boards and the management of the relationship between individual executive and non-executive directors. The qualitative in-depth analysis reveals the complexity of the contributing factors to problems in the boardroom and the range of process and social interventions non-executive directors use to address boardroom issues with management and the organization of the board. Practical implications – While policy makers have been largely occupied with the “right” board composition, the results highlight the importance of adequately addressing operational challenges in the boardroom. The results emphasize the importance of a better understanding of board processes and the need of non-executive directors to carefully manage relationships in and around the boardroom. Originality/value – Whereas most studies have focussed on regulatory initiatives to improve the functioning of boards (e.g. the independence of the board), this study explores how non-executive directors attempt to enhance the effectiveness of boards on which they serve.
Patiëntdata uit vragenlijsten, fysieke testen en ‘wearables’ hebben veel potentie om fysiotherapie-behandelingen te personaliseren (zogeheten ‘datagedragen’ zorg) en gedeelde besluitvorming tussen fysiotherapeut en patiënt te faciliteren. Hiermee kan fysiotherapie mogelijk doelmatiger en effectiever worden. Veel fysiotherapeuten en hun patiënten zien echter nauwelijks meerwaarde in het verzamelen van patiëntdata, maar vooral toegenomen administratieve last. In de bestaande landelijke databases krijgen fysiotherapeuten en hun patiënten de door hen zelf verzamelde patiëntdata via een online dashboard weliswaar teruggekoppeld, maar op een weinig betekenisvolle manier doordat het dashboard primair gericht is op wensen van externe partijen (zoals zorgverzekeraars). Door gebruik te maken van technologische innovaties zoals gepersonaliseerde datavisualisaties op basis van geavanceerde data science analyses kunnen patiëntdata betekenisvoller teruggekoppeld en ingezet worden. Wij zetten technologie dus in om ‘datagedragen’, gepersonaliseerde zorg, in dit geval binnen de fysiotherapie, een stap dichterbij te brengen. De kennis opgedaan in de project is tevens relevant voor andere zorgberoepen. In dit KIEM-project worden eerst wensen van eindgebruikers, bestaande succesvolle datavisualisaties en de hiervoor vereiste data science analyses geïnventariseerd (werkpakket 1: inventarisatie). Op basis hiervan worden meerdere prototypes van inzichtelijke datavisualisaties ontwikkeld (bijvoorbeeld visualisatie van patiëntscores in vergelijking met (beoogde) normscores, of van voorspelling van verwacht herstel op basis van data van vergelijkbare eerdere patiënten). Middels focusgroepinterviews met fysiotherapeuten en patiënten worden hieruit de meest kansrijke (maximaal 5) prototypes geselecteerd. Voor deze geselecteerde prototypes worden vervolgens de vereiste data-analyses ontwikkeld die de datavisualisaties op de dashboards van de landelijke databases mogelijk maken (werkpakket 2: prototypes en data-analyses). In kleine pilots worden deze datavisualisaties door eindgebruikers toegepast in de praktijk om te bepalen of ze daadwerkelijk aan hun wensen voldoen (werkpakket 3: pilots). Uit dit 1-jarige project kan een groot vervolgonderzoek ‘ontkiemen’ naar het effect van betekenisvolle datavisualisaties op de uitkomsten van zorg.
Dit project richt zich op mkb-ondernemers die deelnemen aan een ondernemerscollectief in een binnenstedelijk winkelgebied en zichzelf geconfronteerd zien met een forse omzetverschuiving van offline winkelen naar online winkelen. Om tijdig en op de juiste wijze te reageren op het veranderend koopgedrag van consumenten, willen mkb-ondernemers laten onderzoeken hoe op internettechnologie gebaseerde marketing- en verkoopacties door ondernemerscollectieven kunnen bijdragen aan meer omzet voor henzelf én aan het vergroten van de consumententrekkracht en verblijfswaarde van hun winkelgebied. Het consortium wordt gevormd door de Hogeschool van Amsterdam, Universiteit Utrecht, Het Platform De Nieuwe Winkelstraat (DNWS), Stad&Co, Q&A Research & Consultancy, een mkb-ondernemer en het collectief Arnhem Winkelstad. Deelnemers zijn collectieven uit Amsterdam (drie collectieven), Arnhem, Eindhoven, Roosendaal, Wageningen en Zevenaar en per collectief telkens één of twee mkb-ondernemers. De centrale onderzoeksvraag van dit project luidt: ?Hoe kunnen ondernemerscollectieven in binnenstedelijke winkelgebieden op basis van internettechnologieën hun business model versterken waardoor de deelnemende individuele mkb-ondernemers meer omzet kunnen genereren?? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zijn vier deelvragen met samenhangende werkpakketten geformuleerd die door de consortiumpartners op basis van praktijkgericht onderzoek worden uitgevoerd. De nieuwe kennis die met dit project wordt gegenereerd over de opzet, inrichting en werking van collectieven in binnenstedelijke winkelgebieden en hun op internettechnologie gebaseerde interventies, is van groot belang voor de overlevingskansen van winkeliers in heel Nederland. De resultaten van de interventies die in dit project worden ontwikkeld, geïmplementeerd en getest, kunnen - na validatie - door andere collectieven worden overgenomen en ingebed in hun eigen winkelgebied. Naast state-of-the-art kennis over consumer insights, de werking van business modellen van collectieven en de effectiviteit van hun interventies, is het meest belangrijke eindproduct van het project een handboek voor ondernemerscollectieven met een concreet Plan van Aanpak voorzien van praktische tips en adviezen over hoe collectieven de verschillende onderdelen van hun business model kunnen optimaliseren. Kennisplatform De Nieuwe Winkelstraat en Stad&Co zorgen er voor dat dit handboek onder de aandacht van de collectieven komt.
The impacts of tourism on destinations and the perceptions of local communities have been a major concern both for the industry and research in the past decades. However, tourism planning has been mainly focused on traditions that promote the increase of tourism without taking under consideration the wellbeing of both residents and visitors. To develop a more sustainable tourism model, the inclusion of local residents in tourism decision-making is vital. However, this is not always possible due to structural, economic and socio-cultural restrictions that residents face resulting to their disempowerment. This study aims to explore and interpret the formal processes around tourism decision-making and community empowerment in urban settings. The research proposes a comparative study of three urban destinations in Europe (The Hague in the Netherlands, San Sebastian in Spain and, Ioannina in Greece) that experience similar degree of tourism growth. The proposed study will use a design-based approach in order to understand tourism decision-making and what empowers or disempowers community participation within the destinations. Based on the findings of primary and secondary data, a community empowerment model will be applied in one the destinations as a pilot for resident engagement in tourism planning. The evaluation of the pilot will allow for an optimized model to be created with implications for tourism planning at a local level that can contribute to sustainable destinations that safeguard the interests of local residents and tourists.