Dienst van SURF
© 2025 SURF
Zelfsturing vraagt om medewerkers die zelf initiatief nemen. Maar het vraagt ook om een nieuwe vorm van leiderschap. Het bewerkstelligen van een zelfsturende werkcontext is de sleutel tot succes. De leidinggevende in de rol van architect.
Organisaties werken steeds vaker met zelforganiserende of zelfsturende teams. Lector Marian Thunnissen schreef samen met twee collega’s in een artikel over de paradox van zelfsturing: ‘hoe meer zelfsturing, hoe groter de rol van de leidinggevende’ (Bos, Vos & Thunnissen, 2018). We gaan er met haar over in gesprek.
Aan de hand van recente bevindingen van hersenonderzoek en research rond ontwikkelingstheorieën wordt de vraag beantwoord: in hoeverre zijn jongeren toegerust voor het nieuwe leren en in staat tot zelfsturing? Op basis hiervan worden aanbevelingen geformuleerd voor de onderwijspraktijk.
In het funderend onderwijs wordt de basis gelegd voor de kennissamenleving. Het is belangrijk dat kinderen van jongs af aan leren zichzelf aan te sturen wanneer ze leerzame activiteiten ondernemen. In de kinderopvang, vve en onderbouw basisonderwijs wordt veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van zelfsturing ('executieve functies') bij jonge kinderen en is spel een belangrijke activiteit. Maar onderzoek wijs uit dat de cognitieve ontwikkeling tegenvalt. In veldonderzoek articuleren professionals grote handelingsverlegenheid om de nieuwsgierigheid van kinderen en hun spel te gebruiken voor de cognitieve ontwikkeling in directe samenhang met de ontwikkeling van de executieve functies. Vanaf groep 3 basisschool, wanneer het accent verschuift van 'spel' naar 'leren', ligt de aansturing grotendeels in handen van de leerkracht en ervaren kinderen geen noodzaak meer te plannen of het gedrag te reguleren. Hierdoor betrekken kinderen hun nieuwsgierigheid en exploratiedrang niet meer op leertaken. Deze ongewenste verschoolsing lijkt zich door te zetten naar de kleuters en de peuters. In dit project willen de onderzoekspartners onder leiding van het lectoraat Leiderschap in Onderwijs en Opvoeding van Windesheim inzichten en tools ontwikkelen om deze handelingsverlegenheid weg te nemen door samen met professionals in opvang en basisonderwijs rijke spelsituaties te ontwerpen en te onderzoeken, die een beroep doen op specifieke executieve functies en waar expliciet aandacht is voor leren, met name wat betreft taalontwikkeling, aanvankelijk rekenen en het beter begrijpen van de wereld van wetenschap en technologie. Het project richt zich op professionals die kinderen begeleiden in de leeftijd van 3 tot 7 jaar. Hierbij is aandacht voor de belangrijke overgangen van peuter- naar kleutergroep en van de kleuters naar groep 3. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium van vier lectoraten van de hogescholen Windesheim, Saxion en Stenden in samenwerking met 16 locaties voor kinderopvang en basisonderwijs in Flevoland, Drenthe, Friesland en Overijssel
Het project Leren van spel laat zien dat er sterke aanwijzingen zijn dat het stimuleren van spel in een rijke speelleeromgeving leidt tot een hoge mate van betrokkenheid. Betrokkenheid is een signaal voor leren en ontwikkeling. Die ontwikkeling lijkt zich te voltrekken op diverse ontwikkelingsgebieden (zelfsturing, taal en rekenen, kennis van de wereld). Echter, de rol van professionals beperkt zich nog voornamelijk tot het voorbereiden van rijke speelleersituaties. Veel professionals laten nog kansen liggen als het gaat om het begeleiden, verdiepen en verrijken van spel, waardoor de ontwikkeling nog sterker wordt. Daarom zouden professionals en toekomstige professionals meer geschoold moeten worden in het begeleiden, verdiepen en verrijken van spel binnen een rijke speelleersitiuatie. Het RAAK-project toont aan dat de materiele kenmerken van een rijke speelleersituatie van invloed zijn op de betrokkenheid van kinderen bij het spel en op de kwaliteit en duur van het spel. Er zijn materialen in te zetten die we contextuele materialen noemen. Een echte bouwvakkersoverall en een helm maken dat een kind zich bouwvakker voelt en in die rol blijft. Er zijn ook materialen die spelondersteunend zijn en waar mee gespeeld wordt. Nog niet altijd worden de mogelijkheden van het inzetten van materialen optimaal benut. Zo blijkt uit de casebeschrijvingen in het project dat authentieke echte materialen vaker leidt tot rijker spel. Daarom zou het wenselijk zijn om de deskundigheid van professionals te versterken waar het gaat om het benutten van de mogelijkheden voor het inrichten van de ruimte en het gebruik van materialen. Uit de CLASS-resultaten blijkt dat de interactiekwaliteit van de deelnemende professionals wisselend is. Met name op het domein Klassenmanagement is de standaardafwijking groot. Dat betekent dat sommige professionals veel tijd kwijt zijn met orde houden en toezicht houden. Dit heeft invloed op de relatie tussen de professional en de kinderen. Kinderen ervaren vaak onveiligheid in slecht georganiseerde groepen. Kinderen kunnen pas vrij uit spelen als ze zich veilig voelen. Bovendien is er daardoor minder gelegenheid om te werken aan versterking van de educatieve interactiekwaliteit. Door te werken aan een voorspelbaar en veilig klimaat in de groep, bijvoorbeeld met behulp van PBS (Positive Behavior Support) komt er meer tijd en rust in de groep, waardoor de professional meer kansen kan grijpen om het spel te verdiepen en te verrijken en zo de educatieve interactiekwaliteit kan versterken. Bovendien zullen de kinderen zich veiliger voelen en zal de relatie met de professional verbeteren, waardoor hun spel zich (verder) kan ontwikkelen. Het gezamenlijk inrichten van een rijke speelleersituatie met stimulerende materialen voor bijvoorbeeld de woordenschatontwikkeling geeft professionals de gelegenheid om met elkaar te kijken naar mogelijkheden in het begeleiden, verdiepen en verrijken van het spel. Tevens geeft dit professionals de kans om de eigen educatieve interactiekwaliteit te analyseren en de educatieve interactiekwaliteit te versterken.
Amsterdam worstelt in toenemende mate met het veranderende gebruik van stedelijke consumptieruimten. Delen van de stad waar wonen, werken, consumeren en recreëren gelijktijdig en door elkaar plaatsvinden. Dit gemengde karakter is in potentie een belangrijke stedelijke kwaliteit, maar blijkt in veel gebieden niet zomaar haalbaar. Dit uit zich enerzijds door een steeds nijpender wordende drukteproblematiek in bepaalde buurten, met monocultuur en aantasting ondernemersklimaat tot gevolg, en anderzijds door teruglopende bezoekersaantallen en leegstand in de minder populaire winkel- en woongebieden. Wat het proces achter deze ontwikkelingen gemeenschappelijk lijkt te hebben, is handelingsverlegenheid bij diverse belanghebbenden om tot collectieve actie te komen en meer grip te krijgen op de situatie. Dit RAAK voorstel wil deze processen van verandering begrijpen en op basis daarvan een nieuw praktische handelingsperspectief bieden aan de diverse actoren. Bewoners, ondernemers, gebiedsontwikkelaars hebben elk hun eigen belang in deze gebieden, maar er is grote onderlinge afhankelijkheid voor een duurzame ontwikkeling. We begrijpen deze plekken daarom als een ‘commons’ (gemeenschappelijke ruimte) met ‘open acces goods’ (vrij toegankelijke producten), waardoor er vormen van afstemming nodig zijn om tot een duurzaam beheer van een dergelijke situatie te komen. NV Zeedijk, Geef om de Jan Eef, VNO-NCW, KHN Amsterdam en de gemeente hebben de HvA gevraagd het voortouw te nemen in een overkoepelend onderzoek naar deze processen van onderkoeling en oververhitting in stedelijke consumptieruimten. De partners onderkennen de complexiteit van het vraagstuk en zien de oplossingsrichting in meer informele gedragsregels en zelfsturing waarbij de overheid een faciliterende rol speelt. Dit moet leiden tot gedragen, intelligente vormen van beïnvloeding. Dit projectvoorstel is de uitkomst van dit initiatief. De centrale vraag van dit project is welke factoren van invloed zijn op de levenscyclus van stedelijke consumptieruimten, wat de onderliggende mechanismen zijn om de evolutie te verklaren en op welke manier commoning het proces kan beïnvloeden.