Dienst van SURF
© 2025 SURF
This paper presents the application of theories and experiences in the day-to-day environment of honours education in a so-called honours learning environment. In 2009, Windesheim University of Applied Sciences (UAS) started with honours education. An important question from the start was: what characterizes the honours learning environment? Based on experience, knowledge exchange and input from theory, the honours learning environment was developed, which is the fundament of honours and talent development at Windesheim UAS. The eight characteristics are illustrated by animations and explanations based on scientific studies.
To be able to ‘survive’ in a more and more globalising world, students of universities and universities of applied sciences must attain international competencies, in this study defined as respectively general personal, social competencies, intercultural competencies, a command of foreign languages and international academic and professional competencies. International competencies can be attained in different ways by students: internally (via foreign teachers and/or students) and/or externally (via internships and/or exchanges). The external attainment of competencies is far more successful when students are well prepared and when they receive proper supervision, both during and after their stay abroad. If this is not the case, students often tend to develop at a personal, social and (inter)cultural level, but significantly less at an academic and professional level (Stronkhorst, 2005). These students are also often unable to recognize and express which knowledge and skills they attained during their stay abroad (Orahood et al., 2004; CERI, 2008; Deardorff, 2009). With the preceding information as a starting point, the Social Work degree programme of Windesheim University of Applied Sciences in Zwolle started the minor ‘Social Work in Africa & Asia’ in the beginning of 2014. Students who participate firstly pass through a a six-week preparatory theoretical programma, followed by a three-month internship in Uganda or Vietnam. The minor concludes with a two-week postmortem programme. The practical component of the minor involves Eye4Africa, a Dutch internship supervision agency for internships in Uganda, Kenya and Vietnam. Eye4Africa arranges the internships, prepares the students for their stay abroad, both in the Netherlands and abroad, and then offers them support, coaching and intervision meetings. At the initiative of and in collaboration with Eye4Africa The Hague University of Applied Sciences carried out a qualitative study amongst eight female students of the Social Work degree programme of Windesheim University of Applied Sciences who followed the minor ‘Social Work in Africa & Asia’ during the academic year 2014-2015. The following was key to the research conducted: the question of the extent to which preparation for the Social Work in Africa & Asia minor at Windesheim University of Applied Sciences and the supervision that the Eye4Africa internship agency offers fourth-year Social Work students during their internships in Uganda in the autumn of 2014 had a positive impact on the attainment and further development of international competencies. The results have shown that the students found it very easy to recognise and express the knowledge and skills they gained during their internships. Secondly, the students mentioned clear professional, intercultural and personal, social growth. No growth or development in relation to academic competencies was observed in this study. However, this is not unusual, as the students were doing internships. Academic competencies are particularly attained when studying abroad, while professional competencies are particularly attained during internships (Hoven & Walenkamp, 2013; 2015). The main conclusion of this study is that the preparation and the supervision by Windesheim University of Applied Sciences and Eye4Africa within the framework of the minor ‘Social Work in Africa & Asia’ has aided students with regard to growth and the (further) development of international competencies. Some important short comments are that a relatively small, very one-sided sample has been interviewed and that there was no control group.
Bedrijfsovername is een grote uitdaging voor agrarische familiebedrijven, waarbij het sociaal-emotioneel welzijn van de familie is geïdentificeerd als een belangrijk knelpunt. Vanuit het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2019 het beleidsprogramma Duurzame Bedrijfsopvolging gestart om het aantal succesvolle bedrijfsoverdrachten te verhogen. Een belangrijk onderdeel hiervan is een op te richten Kenniscentrum. Dit project wil het Kenniscentrum voeden met onderzoek naar de familiale dimensie van bedrijfsopvolging. Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit het Lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim, Aeres Hogeschool Dronten, Van Hall Larenstein Leeuwarden, het Fries Sociaal Planbureau, het NAJK en LTO Noord. Doel van dit project is het inventariseren en evalueren van de ondersteunende advies- en kennisinfrastructuur op de familiale dimensie bij het opvolgingstraject van agrarische familiebedrijven. Dit doen we door inzichten op te halen bij zestien agrarische bedrijfsfamilies, in verschillende stadia van het opvolgingsproces. In het project vergelijken we hoe de families en de ondersteunende advies- en kennispartijen omgaan met de belangen en behoeften van verschillende familieleden (opvolgers, overdragers, partners en niet-opvolgers) tijdens het opvolgingsproces. Daarnaast wordt kwantitatief onderzoek gedaan onder studenten op de twee deelnemende agrarische hogescholen, om de behoeften en verwachtingen van potentiële opvolgers en niet-opvolgers ten aanzien van bedrijfsoverdracht in kaart te brengen. Het project moet resulteren in gevalideerde verbetervoorstellen (stappenplannen) voor zowel agrarische bedrijfsfamilies als adviseurs gericht op de verschillende stadia van bedrijfsopvolging. Ook worden spelvormen ontwikkeld om moeilijke en relationeel ingewikkelde onderwerpen beter bespreekbaar te maken in het agrarisch onderwijs. Tot slot worden de resultaten van het onderzoek geschikt gemaakt voor gebruik binnen agrarische scholen om het curriculum over de zachte kant van bedrijfsopvolging te versterken.
In dit project verricht het lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim samen met de Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, CUMELA, de Jong & Laan en MKB familiebedrijven praktijkgericht onderzoek naar financiering en besluitvorming bij MKB familiebedrijven. Nu banken vanwege de economische crisis terughoudender zijn geworden in kredietverlening en hun financieringseisen hebben verzwaard, zijn meer bedrijven aangewezen op eigen middelen en familiekapitaal. Vormen van zelf-financiering worden steeds belangrijker om groei en continuïteit van MKB familiebedrijven te waarborgen. Met name bij de overdracht van kapitaalintensieve MKB familiebedrijven worden complexe financieringsconstructies bedacht om de overname mogelijk te maken. Vaak wordt hierbij onvoldoende nagedacht over het onderscheid tussen de verschillende rollen die familieleden kunnen hebben als ze met hun vermogen in het bedrijf zitten (eigenaar of andere vermogensverschaffer, familielid, directielid, werknemer). Hierdoor kan onduidelijkheid ontstaan over onderwerpen zoals besluitvorming, rendement op vermogen, zeggenschap en beloningsstructuren, waardoor op termijn conflicten kunnen ontstaan. Daarnaast kan de besturing van ondernemingen door de verschillende belangen van vermogensverschaffers in negatieve zin worden beïnvloed en kan dit (op termijn) de continuïteit, wendbaarheid en groei van ondernemingen in gevaar brengen. Zowel in de praktijk als in het onderzoek ontbreekt het aan kennis over hoe met deze problematiek kan worden omgegaan. Dit project heeft daarom tot doel om samen met de projectpartners nieuwe kennis te ontwikkelen rond zelf-financiering en besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door middel van ontwerpgericht praktijkonderzoek wordt bestaande en nieuwe kennis over de rol van zelf-financiering en de positie van eigenaren omgezet in oplossingsrichtingen ter verbetering van de besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door het monitoren van de uitgevoerde interventies zal worden vastgesteld of de oplossingsrichtingen in de praktijk werken. De kennis die uit dit project voortkomt beoogt daarmee het handelingsvermogen van eigenaren en directieleden te vergroten en zelf-financiering als mogelijke financieringsbron effectiever te maken.
Het lectoraat Familiebedrijven van hogeschool Windesheim en het lectoraat Automotive Research van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) richten zich samen met BOVAG in dit project op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven in de autobranche en hoe worden zij in deze adviesbehoefte voorzien?’ Kleine familiebedrijven hebben net als andere bedrijven te maken met maatschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering van producten en klant/leverancierscontact. Deze ontwikkelingen vragen om aanpassingen in het business model om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Waar grotere bedrijven veelal beschikken over interne competenties of middelen om zich door externen te laten helpen om hun bestaansrecht te continueren, is dit bij kleinere (familie)bedrijven minder het geval. In kleine familiebedrijven wordt hard gewerkt in de zaak, in plaats van aan de zaak, en is de beschikbaarheid van financiële middelen voor extern advies, beperkt. Het aanspreekpunt voor kleine familiebedrijven is veelal beperkt tot de boekhouder (administratiekantoor of accountant) (Barbera & Hasso, 2013). Doel van dit project is om de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven (tot 10 FTE) in de mobiliteit sector en de bestaande advies-infrastructuur in kaart te brengen. Binnen deze sector zijn ruim 8.000 onafhankelijke autobedrijven actief, waarvan ruim een derde (3.200 bedrijven) is aangesloten bij de branchevereniging BOVAG. Van alle onafhankelijke autobedrijven die zijn aangesloten bij BOVAG heeft 70% minder dan 4 werknemers in dienst. Middels verdiepende interviews en focusgroepen worden de adviesbehoeften en de wijze waarop in deze adviesbehoeften wordt voorzien in kaart gebracht. Als vervolg op dit project kan een groter (RAAK-MKB) project worden gestart om de adviesinfrastructuur beter aan te laten sluiten op de adviesbehoeften van kleinere familiebedrijven in meerdere bedrijfstakken. Hiermee leveren de consortium partijen een bijdrage aan het versterken van de vitaliteit van kleine familiebedrijven.