Dienst van SURF
© 2025 SURF
Gedeelde besluitvorming is in de praktijk niet zo eenvoudig. SDM vraagt van zowel de verpleegkundige als de patiënt eigenschappen die niet vanzelfsprekend aanwezig zijn. De verpleegkundige dient in staat te zijn verschillende mogelijkheden met de voor- en nadelen te presenteren en daarnaast de patiënt de ruimte te geven een keuze te maken die het best bij hem past. Deze werkwijze past goed in een persoonsgerichte visie, waarin gedeelde besluitvorming of samen beslissen en empowerment belangrijke elementen zijn.
LINK
Patients with a hematologic malignancy increasingly prefer to be actively involved in treatment decision-making.1,2 Shared decision-making (SDM), a process that supports decision-making in preference-sensitive decisions, fits well with this need. A decision is preference sensitive when well-informed patients considerably differ in their trade-offs between the pros and cons of one option, or if more equal treatment options are available, including no treatment. SDM involves several steps: the first is choice talk, where the professional informs the patient that a decision needs to be made between the various relevant options and that the patient's opinion is important. The second is option talk, where the professional explains the options and their pros and cons. In the third step, preference talk, the professional and the patient discuss the patient's preferences. The professional supports the patient in deliberation. The final step is decision talk, where the professional and patient discuss the patient's decisional role preference, make or defer the decision and discuss possible follow-up.3,4
Background: Medical consultations with older patients often include triadic conversations and decision-making processes involving physicians, patients, and family members. The presence of family members may change the communication dynamics and therefore increase the complexity of the consultation and decision-making process. Objective: This study explored associations between physicians' shared decision-making (SDM) behaviour and patients' and family members' participation in the decision-making process. Methods: Using an observational design, we analysed 95 recorded consultations between medical specialists, patients aged ≥65 years, and accompanying family members at a Dutch hospital. The OPTIONMCC was used to assess the physicians' SDM behaviour and patients' and family members' levels of involvement in SDM. Results: We found a strong positive correlation between physicians' behaviour and patients' and family members' participation in SDM (0.68 and 0.64, respectively, p < .01). Family members were more involved in SDM for patients aged 80 and older. Conclusion: While not asserting causation, our study suggests physicians potentially play a facilitating role in shaping the SDM process together with proactive contributions from patients and family members. Innovation: The results offer new insights into triadic SDM and provide suggestions for refining the OPTIONMCC. Further research is recommended into participants' mutual directional influences in triadic SDM.
Verloskundigen willen graag ‘evidence-based’ werken bij het aanbieden van zorg op maat en gezamenlijke besluitvorming (shared decision making of SDM), en bij het multidisciplinaire overleg over regionale of lokale zorgafspraken. Daarbij ervaren zij belemmeringen. Ten eerste is er een tekort aan landelijke richtlijnen waarin de zorg aan gezonde zwangeren centraal staat. De meeste beschikbare richtlijnen zijn specifiek gericht op een populatie met een verhoogd risicoprofiel (Zorgstandaard Integrale Geboortezorg, 2016). Deze richtlijnen zijn gebaseerd op internationaal onderzoek, wat vaak onvoldoende generaliseerbaar is naar de populatie zwangere vrouwen die zorg krijgen in de Nederlandse eerstelijns verloskundigenpraktijk. Dit kan ongunstige gevolgen hebben, zoals overbehandeling. Ook zijn er zeer relevante onderwerpen binnen de huidige verloskundige zorg, waarvoor geen landelijke richtlijnen beschikbaar zijn. Met andere woorden: er is bij verloskundigen behoefte aan meer bruikbare kennis over het beloop van de gezonde zwangerschap en baring. Ten tweede heeft de huidige generatie verloskundigen behoefte aan ondersteuning bij het werken volgens Evidence Based Medicine (EBM). Het voorhanden zijn van richtlijnen en factsheets impliceert niet automatisch dat optimale zorg wordt verleend. Het is noodzakelijk bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek te interpreteren en vertalen naar dagelijks handelen en te gebruiken in multidisciplinaire zorgafspraken. De verloskunde academies willen middels dit gezamenlijk project krachten bundelen en in samenwerking met de KNOV een duurzame kennisinfrastructuur ontwikkelen ter ondersteuning van verloskundigen bij het evidence-based handelen. Deze kennisinfrastructuur heeft twee speerpunten: 1) Beschikbare wetenschappelijke literatuur over verloskundige onderwerpen aanvullen met up-to-date kennis uit de verloskundige praktijk en het resultaat beschikbaar stellen. 2) Het ondersteunen van verloskundigen bij evidence-based handelen met Blended Practice Communities.
In dit project werkt het lectoraat ‘Bewegen, gezondheid en welzijn’ samen met de Hogeschool Arnhem Nijmegen, Hogeschool Zuyd, de Vrije Universiteit, de Universiteit van Maastricht, het UMC Groningen, drie GGZ instellingen (Universitair Centrum Psychiatrie Groningen (UCP), GGZ Friesland en GGZ Drenthe), de Nederlandse Vereniging voor Psychomotorische Therapie en het Landelijk Platform Geestelijke Gezondheidzorg (LPGGZ, nu ook MIND). De projectdoelstelling is: Het verwerven van nieuwe kennis over de ontwikkeling en implementatie van specifieke uitkomstmaten waarmee de impact van psychomotorische interventies binnen de GGZ gemonitord en geëvalueerd kan worden en de samenwerking met de betrokken patiënt wordt versterkt. Aanleiding voor dit project zijn praktijkvragen van psychomotorisch therapeuten werkzaam in de GGZ. Zij geven aan behoefte te hebben aan nieuwe kennis en meetinstrumenten waarmee ze: 1. het behandelresultaat en de toenemende vraag naar evidentie van psychomotorische therapie (PMT) )vast kunnen stellen; 2. het beloop van de behandeling kunnen monitoren en bespreekbaar kunnen maken met de betrokken patiënt. Op basis van de beschikbare literatuur over behandelevaluaties werd de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Hoe kunnen Patient Reported Outcome Measures (PROMs) voor psychomotorische therapie ontwikkeld en ingezet worden om het specifieke resultaat van psychomotorische therapie bij volwassen patiënten in de GGZ gestandaardiseerd te evalueren en wat kan de bijdrage zijn van dagboekmetingen via Experience Sampling Methods (ESM)?’. Het project richt zich op: 1. Selectie, onderzoek en onderbouwing van PMT specifieke PROMS. 2. Onderzoeken van de haalbaarheid van de inzet van ESM als evaluatiemethode binnen de PMT. 3. De ontwikkeling van een digitale portal. Beoogde resultaten zijn: • Databank van Nederlandstalige meetinstrumenten die als PROMs kunnen dienen ter evaluatie van pychomotorische interventies en die zijn opgenomen in een portal dat beschikbaar komt voor de beroepsgroep. • Handboek over het inzetten van ESM binnen PMT. • Cursussen over het gebruik van de PROMs en het gebruik van ESM.