Dienst van SURF
© 2025 SURF
Deze studie beschrijft de aard en het karakter van het leven en samenleven van adolescenten in de residentiële jeugdhulp en hoe daarin hun zoektocht naar balans en perspectief op weg naar volwassenheid oplicht. Het feitelijk handelen van de jongeren en de door hen naderhand vertelde verhalen, staan centraal.
Jeugdformaat biedt residentiële jeugdhulp aan in de regio Haaglanden, bestaande uit logeerhuizen, aanleunwoningen en zelfstandige studio’s (HAT). Jeugdformaat wil weten hoe het met jongeren gaat die de logeerhuizen hebben verlaten. Met dit onderzoek trachten we deze vraag te beantwoorden. In het onderzoek is het sociaal-competentiemodel als kader gebruikt, omdat Jeugdformaat in de logeerhuizen vanuit dit model werkt. Dit model gaat er vanuit dat er voor elke levensfase bepaalde ontwikkelingstaken zijn die een kind dient te volbrengen om zich goed te kunnen ontwikkelen. Jongeren kijken verschillend terug op de begeleiding door Jeugdformaat. De uitdaging voor Jeugdformaat zit vooral in het bieden van maatwerk: wat heeft welke jongere op welk moment aan begeleiding nodig? Jongeren zijn over het algemeen tevreden over de begeleiding bij onderwijs en werk, hun fysieke gezondheid en uiterlijke verzorging. Daarnaast vertellen enkele jongeren spontaan over de aandacht voor hun mentale gezondheid. Daarentegen is er volgens jongeren onvoldoende aandacht voor het onderhouden van vriendschappen en relaties en voor het zinvol invullen van hun vrije tijd. Alle jongeren hadden begeleiding nodig bij het vormgeven van de relaties met hun ouders en familie. Stimulering van het contact, begeleiding bij contactmomenten, reflectie op de contactmomenten en respect voor hun wensen rondom het contact hielpen daarbij. Wat betreft de veiligheid op de groep vinden jongeren het belangrijk dat algemene ruimtes schoon zijn en dat vriendschappen op de groep niet gestimuleerd worden. Daarnaast zeggen ze dat er streng gecontroleerd zou moeten worden op alcohol en drugs op de groep en op (seksuele) relaties tussen groepsgenoten, om zo ongewenste en onveilige situaties te voorkomen. Tenslotte vinden jongeren een goede voorbereiding op zelfstandigheid na hun verblijf bij Jeugdformaat belangrijk. Zij hebben hulp nodig bij het vinden van een geschikte woning, het leren omgaan met hun financiën en bij het vinden van hun weg naar instanties en regelingen die er zijn om hen te ondersteunen.
MULTIFILE
In Nederland verblijven ruim 18000 jongeren in voorzieningen voor vrijwillige residentiële jeugdhulp. Uit eerder onderzoek blijkt dat meerdere van deze jongeren bij tegenslag en verdriet een hulpbron vinden in een religieuze of spirituele overtuiging, maar dat hiervoor in mentorgesprekken nauwelijks aandacht is. In deze bijdrage wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de wijze waarop pedagogisch medewerkers met adolescenten binnen de residentiële jeugdhulp afstemmen op de mogelijkheid dat religie of spiritualiteit in hun leven een rol speelt. Het betreft een kwalitatief onderzoek op grond van half open interviews in vier instellingen voor residentiële jeugdhulp in verschillende delen van het land. Er zijn in totaal eenentwintig pedagogisch medewerkers en dertien jongeren geïnterviewd. De conclusie van dit onderzoek is dat de levensbeschouwing van de pedagogisch medewerker (diens persoonlijke visie op de betekenis en waarde van het leven) bepalend is voor de vraag of en hoe de religie of spiritualiteit van de jongere ter sprake komt. Er is sprake is van beperkte levensbeschouwelijke sensitiviteit bij pedagogisch medewerkers. Daarnaast hebben pedagogisch medewerkers én jongeren geen eenduidig beeld van de aard en het doel van mentorgesprekken. De aanbevelingen richten zich op bezinning op de aard van mentorschap en het bevorderen van levensbeschouwelijke sensitiviteit bij pedagogisch medewerkers.
Coachingsgeprekken rond spiritueel – ritueel geladen handelen in de residentiele jeugdhulp. Vraagstukken rond jeugd, gezin en opvoeding zijn blijvend actueel. De vraag hoe het leven van jongeren eruit ziet en hoe zij voor hun leven en rol in de maatschappij worden gevormd, is daarbij wezenlijk. In mijn promotieonderzoek heb ik verslag gedaan van het dagelijks leven van adolescenten in de residentiele jeugdhulp en de rol van pedagogische medewerkers daarbij (Vierwind, 2019). Het perspectief van waaruit dat gebeurt is dat van de ritual studies. Naast dagelijkse- en overgangsrituelen worden in dit onderzoek ‘rituelen met een spirituele dimensie’ blootgelegd. De jongeren vertellen in de interviews hoe zij in situaties van tegenslag en verdriet overgaan tot spirituele handelingen waaraan zij moed en kracht ontlenen. Eerder onderzoek toont dat de adolescentietijd, onafhankelijk van eigen al of niet spirituele opvoeding, voor meerdere jongeren een periode van spiritueel ontwaken is. Religie en spiritualiteit blijken als coping mechanisme een bron van veerkracht. Een van de bevindingen in mijn onderzoek is dat pedagogisch medewerkers zeggen dat zij weten dat jongeren bij tegenslag en verdriet spirituele handelingen verrichten, maar daarbij expliciet benoemen dat ze in mentorgesprekken daar niet op afstemmen. Als een reden daarvoor wordt genoemd dat dit niet aansluit bij de eigen visie en levensrichting. Deze bevinding sluit aan bij eerder onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat het kunnen hanteren van de eigen voorkeurstijl door pedagogisch medewerkers blijvend aandacht vraagt. Ook de door jongeren in eerder onderzoek uitgesproken behoefte om met hun begeleiders ‘echte gesprekken’ te kunnen hebben, is in dit verband noemenswaardig. Het hier voorgestelde onderzoek richt zich op de vraag hoe pedagogisch medewerkers in mentorgesprekken die binnen de residentiele jeugdhulp worden gevoerd kunnen afstemmen op het spiritueel handelen van jongeren. De resultaten van dit onderzoek zijn ook voor aanpalende beroepsgroepen van belang (Verpleegkunde, Onderwijs, Theologie).
De transitie en transformatie in de Jeugdhulp gaat samen met de wens van gemeenten en rijksoverheid om kinderen die niet meer thuis kunnen wonen niet meer in (gesloten) residentiele voorzieningen maar zo veel mogelijk in pleeggezinnen en gezinsgerichte voorzieningen op te vangen. Als gevolg hiervan, neemt het aantal jeugdigen met complexe zorgvragen toe in gezinshuizen (in 2016 50% meer! bron: factsheet gezinshuizen). Onderzoek aan Hogeschool Leiden heeft de afgelopen jaren aangetoond dat in gezinshuizen een beter leefklimaat aanwezig is dan in residentiële voorzieningen en de gesloten jeugdhulp. Toch gaat plaatsing niet altijd goed, vaak vanwege complexe problemen van deze kinderen. Dan moeten ze weer naar een andere plek. Volgens recent onderzoek hebben kinderen in gezinshuizen gemiddeld al 3,6 plaatsingen achter de rug. Voor het kind en de hulpverlening is een overplaatsing een traumatische gebeurtenis zoals in de aangrijpende documentaire ‘Alicia’ was te zien (Zdoc november j.l.). Deze negatieve jeugdervaring komt bovenop eerdere negatieve jeugdervaringen in hun leven en heeft grote gevolgen voor hun latere ontwikkeling. Samen met een landelijk dekkend netwerk van ongeveer 400 gezinshuizen en overkoepelende (zorg)instellingen onderzoeken drie hogescholen (Leiden, Windesheim en CHE) en een universiteit (Tilburg) voor welke kinderen (achtergrond, problematiek) gezinshuizen een geschikte hulpverleningsvorm zijn en wat dit betekent voor zowel de organisatie van de hulpverlening als deskundigheid van gezinshuisouders. Dit leidt tot implicaties voor het werkveld, maar ook voor het hbo-onderwijs. Hierbij is er ook aandacht voor wat gezinshuisouders nodig hebben om hun werk goed te kunnen doen en het vol te kunnen houden. Opbrengsten van het onderzoek zullen worden gebruikt om een beloftevol transformatiedoel te realiseren: overplaatsingen voorkomen en een stabiele en duurzame plek voor kinderen die het niet getroffen hebben omdat ze niet meer thuis kunnen wonen.
INCLU-ZIE bestaat uit het lectoraat Jeugd en het lectoraat Klantenperspectief in ondersteuning en zorg (Hogeschool Windesheim), het lectoraat Jeugdhulp in transformatie (De Haagse Hogeschool), het lectoraat Jeugd (Hogeschool Utrecht) en het lectoraat Residentiële Jeugdzorg (Hogeschool Leiden). INCLU-ZIE constateert dat er al jarenlang en bij diverse wetswijzigingen voor jeugd, onderwijs en gezondheid een beweging is ontstaan die tegengesteld is aan de doelstelling van deze wetswijzigingen zelf alsook aan de uitgangspunten van de KIA Gezondheid en Zorg. In plaats van meer jeugdigen die gezonder en in welbevinden opgroeien lijkt het resultaat tegenovergesteld: het gebruik van jeugdhulp stijgt door. INCLU-ZIE werkt aan kennis die het inclusief en gezond opgroeien in een complexe samenleving mogelijk maakt. Het doel is om meer jeugdigen gezond (minder ziektelast, missie I) en in welbevinden te kunnen laten opgroeien door de focus te leggen op de context rond jeugdigen (meer ondersteuning vanuit leefomgeving, missie II). Het nastreven van deze doelstelling leidt tot een nieuwe sturende visie voor beleid en praktijk om de missie(s) van de KIA Gezondheid en Zorg te bereiken. INCLU-ZIE richt zich op de doorontwikkeling naar een krachtige SPRONG-groep op het gebied van inclusief en gezond opgroeien. We zetten in op (1) het doorontwikkelen onderzoeksmethoden van en outcome factoren voor inclusief opgroeien voor landelijk/gemeentelijk beleid, (2) impact creëren in het maatschappelijke debat over normen rond opgroeien en opvoeden in de complexe samenleving, (3) professionalisering INCLU-ZIE en opleiden van (toekomstige) professionals en (4) het versterken van de kennisinfrastructuur (intern & extern). We werken vanuit de werkpakketten met leernetwerken waarbij drie bronnen van kennis (ervarings-, praktijk- en wetenschappelijke kennis) centraal staan en waarin we domeinoverstijgend en transdisciplinair (samen)werken. Dat doen we samen met jeugdigen, professionals, consortiumpartners en netwerkpartners vanuit de verschillende domeinen van welzijn, onderwijs, jeugdgezondheidszorg en jeugdhulp.