Dienst van SURF
© 2025 SURF
There is a growing number of eHealth interventionsaiming at enhancing lifestyle to address obesity. However, theexisting interventions do not take the emotional aspects ofobesity into account. Forty percent of the overweight populationis an emotional eater. Emotional eaters gain weight because ofpoor emotion regulation, not just due to bad eating habits. Weaim at developing a personalised virtual coach ‘Denk je zèlf!’providing support for self-regulation of emotions for obeseemotional eaters. This paper presents a research study protocolon validating persuasive coaching strategies in emotionregulation, based on Dialectical Behaviour Therapy, ultimatelytargeting behaviour change. Our goal is to design a personalisedeCoaching framework, allowing us to optimally translatesuccessful behaviour change mechanisms and techniques, suchas dialectical strategies, into personalised persuasive coachingstrategies.
LINK
Given the growing number of older people, society as a whole should ideally provide a higher quality of life (QoL) for its ageing citizens through the concept of personalised ageing. Information and communication technologies (ICT) are subject to constant and rapid development, and can contribute to the goal of an improved QoL for older adults. In order to utilise future ICT solutions as a part of an age-friendly smart environment that helps achieve personalised ageing with an increased QoL, one must first determine whether the existing ICT solutions are satisfying the needs of older people. In order to accomplish that, this study contributes in three ways. First, it proposes a framework for the QoL of older adults, in order to provide a systematic review of the state-of-the-art literature and patents in this field. The second contribution is the finding that selected ICT solutions covered by articles and patents are intended for older adults and are validated by them. The third contribution of the study are the six recommendations that are derived from the review of the literature and the patents which would help move the agenda concerning the QoL of older people and personalised ageing with the use of ICT solutions forward. Original article at MDPI; DOI: http://dx.doi.org/10.3390/ijerph17082940 (This article belongs to the Special Issue Feature Papers "Age-Friendly Cities & Communities: State of the Art and Future Perspectives")
MULTIFILE
Purpose: Breast cancer follow-up (surveillance and aftercare) varies from one-size-fits-all to more personalised approaches. A systematic review was performed to get insight in existing evidence on (cost-)efectiveness of personalised follow-up. Methods: PubMed, Scopus and Cochrane were searched between 01–01-2010 and 10–10-2022 (review registered in PROSPERO:CRD42022375770). The inclusion population comprised nonmetastatic breast cancer patients≥18 years, after completing curative treatment. All intervention-control studies studying personalised surveillance and/or aftercare designed for use during the entire follow-up period were included. All review processes including risk of bias assessment were performed by two reviewers. Characteristics of included studies were described. Results: Overall, 3708 publications were identifed, 64 full-text publications were read and 16 were included for data extraction. One study evaluated personalised surveillance. Various personalised aftercare interventions and outcomes were studied. Most common elements included in personalised aftercare plans were treatment summaries (75%), follow-up guidelines (56%), lists of available supportive care resources (38%) and PROs (25%). Control conditions mostly comprised usual care. Four out of seven (57%) studies reported improvements in quality of life following personalisation. Six studies (38%) found no personalisation efect, for multiple outcomes assessed (e.g. distress, satisfaction). One (6.3%) study was judged as low, four (25%) as high risk of bias and 11 (68.8%) as with concerns. Conclusion: The included studies varied in interventions, measurement instruments and outcomes, making it impossible to draw conclusions on the efectiveness of personalised follow-up. There is a need for a definition of both personalised surveillance and aftercare, whereafter outcomes can be measured according to uniform standards.
Aanleiding Nieuwsuitgeverijen bevinden zich in zwaar weer. Economische malaise en toegenomen concurrentie in het pluriforme medialandschap dwingen uitgeverijen om enerzijds kosten te besparen en tegelijkertijd te investeren in innovatie. De verdere automatisering van de nieuwsredactie vormt hierbij een uitdaging. Buiten de branche ontstaan technieken die uitgeverijen hierbij zouden kunnen gebruiken. Deze zijn nog niet 'vertaald' naar gebruiksvriendelijke systemen voor redactieprocessen. De deelnemers aan het project formuleren voor dit braakliggend terrein een praktijkgericht onderzoek. Doelstelling Dit onderzoek wil antwoord geven op de vraag: Hoe kunnen bewezen en nieuw te ontwikkelen technieken uit het domein van 'natural language processing' een bijdrage leveren aan de automatisering van een nieuwsredactie en het journalistieke product? 'Natural language processing' - het automatisch genereren van taal - is het onderwerp van het onderzoek. In het werkveld staat deze ontwikkeling bekend als 'automated journalism' of 'robotjournalistiek'. Het onderzoek richt zich enerzijds op ontwikkeling van algoritmes ('robots') en anderzijds op de impact van deze technologische ontwikkelingen op het nieuwsveld. De impact wordt onderzocht uit zowel het perspectief van de journalist als de nieuwsconsument. De projectdeelnemers ontwikkelen binnen dit onderzoek twee prototypes die samen het automated-journalismsysteem vormen. Dit systeem gaat tijdens en na het project gebruikt worden door onderzoekers, journalisten, docenten en studenten. Beoogde resultaten Het concrete resultaat van het project is een prototype van een geautomatiseerd redactiesysteem. Verder levert het project inzicht op in de verankering van dit soort systemen binnen een nieuwsredactie. Het onderzoek biedt een nieuw perspectief op de manier waarop de nieuwsconsument de ontwikkeling van 'automated journalism' in Nederland waardeert. Het projectteam deelt de onderzoekresultaten door middel van presentaties voor de uitgeverijbranche, presentaties op wetenschappelijke conferenties, publicaties in (vak)tijdschriften, reflectiebijeenkomsten met collega-opleidingen en een samenvattende white paper.
Voor een geslaagde logopedische behandeling van mensen die stotteren is het van belang dat cliënten thuis regelmatig oefeningen doen. In de praktijk wordt dit vaak niet gedaan. Een belangrijke reden hiervoor is dat oefeningen voor logopedie vaak vermoeiend en niet leuk zijn om te doen. Het huidige project is er op gericht om te onderzoeken op welke manier een digitaal ondersteuningsproduct ingezet kan worden om het oefenen leuker en makkelijker te maken bij logopedie voor mensen die stotteren. In een voortraject is onderzoek gedaan naar de technische en economische haalbaarheid van een digitaal product voor oefeningen gericht op stotteren (MIT19042, 2019). Deze haalbaarheidsstudie heeft onder meer aangetoond dat een digitaal ondersteuningsmiddel niet alleen gericht moet zijn op de therapeutische setting; patiënten/consumenten moeten de tool ook zelfstandig kunnen gebruiken. Het is daarbij van essentieel belang dat de cliënt op het goede moment ondersteuning vraagt van een therapeut. Daarom willen onderzoekers van de Hanzehogeschool Groningen in samenwerking met stottertherapeuten en het bedrijfsleven nu onderzoeken hoe een digitaal product voor oefeningen bij stottertherapie aan tenminste twee doelstellingen kan voldoen: Enerzijds moet het de oefeningen die horen bij stottertherapie aantrekkelijker maken, zodat er thuis regelmatiger geoefend wordt. Anderzijds moet het product cliënten ondersteunen om zelf op het goede moment en op de goede manier hulp in te schakelen van de therapeut. Beoogd wordt om een prototype te ontwikkelen over een deel van de oefeningen die als moeilijk en niet leuk worden ervaren en te testen of de oefeningen hiermee thuis vaker worden uitgevoerd. Daarnaast wordt beoogd om een methode te ontwikkelen en testen waarmee cliënten worden ondersteund om op het goede moment hulp in te schakelen. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan voordat een product op de markt gebracht kan worden.
Hart- en Vaatziekten zijn doodsoorzaak nummer 1, wereldwijd. Het is een aanzienlijk probleem. In de grote stad, in Nederland, en ook daarbuiten. Aan dit probleem is wel wat te doen, het is belangrijk om gezonde leefgewoonten te hebben, daar zit heel veel gezondheidswinst in. We weten hoe we gezond moeten leven: niet roken, een gezond gewicht hebben en voldoende lichaamsbeweging elke dag. Richtlijnen voor zorgprofessionals geven deze doelen aan, maar deze doelen worden, bijvoorbeeld door hartpatiënten, bij lange na niet gehaald. Richtlijnen in de zorg benadrukken ook het belang van het concept ‘personalised prevention’ en ’patient centered care’, om doelen te behalen, maar geven deze concepten tot op heden geen concrete, wetenschappelijk onderbouwde betekenis. Met het toenemende aantal beschikbare behandelingen voor leefstijlverandering, neem de complexiteit toe, niet alleen voor hulpverleners, maar ook voor patiënten. Consistentie in de behandeling van alle betrokken hulpverleners in alle fasen van de zorg en deze laten leiden door de voorkeur van de patiënt kan beter en lijkt noodzakelijk voor het volhouden van een leefstijlaanpassing. De keuze voor een behandeling laten leiden door de voorkeuren en waarden van de patiënt kan beter en is noodzakelijk voor het volhouden van leefstijlaanpassingen in het dagelijks leven. Er is schrijnend tekort aan kennis en hulpmiddelen om leefstijlverandering op patiëntniveau te realiseren, om de (hart)patiënt te bereiken. Mijn hypothese is dat de kans op het aannemen van een gezonde leefstijl groter is wanneer de voorkeur van de individuele patiënt meer leidend is in de afweging van behandelstrategieën. Voor toetsing van deze hypothese ontbreekt nog veel kennis, bijvoorbeeld over wat de behandelvoorkeuren van patiënten zijn, in hoeverre deze afwijken van de voorkeuren van de behandelende hulpverleners (medisch specialisten, huisarts, verpleegkundige, fysiotherapeut, diëtist, psycholoog) en op welke manier technologie de behandelvoorkeuren kan verhelderen.