Dienst van SURF
© 2025 SURF
Entrepreneurs are likely to be victims of ransomware. Previous studies have found that entrepreneurs tend to adopt few preventive measures, thereby increasing their chances of victimization. Due to a lack of research, however, not much is known about why entrepreneurs lack self-protective behaviors and how they can be encouraged to change said behaviors. Therefore, the purpose of this study is to explain, by means of an extended model of the Protection Motivation Theory (PMT), the motivation for entrepreneurs using protective measures against ransomware in the future. The data for our study were collected thanks to a questionnaire that was answered by 1,020 Dutch entrepreneurs with up to 250 employees. Our Structural Equation Modelling (SEM) analysis revealed that entrepreneurs are more likely to take preventive measures against ransomware if they perceive the risk of ransomware as severe (perceived severity), if they perceive their company as being vulnerable (perceived vulnerability), if they are concerned about the risks (affective response), and if they think that the people and companies around them expect them to apply preventive measures (subjective norms). However, if entrepreneurs think that they are capable of handling the risk (self-efficacy) and are convinced that their adopted preventive measures are effective (response efficacy), they are less likely to take preventive measures. Furthermore, for entrepreneurs that outsource IT security, the significant effect of perceived vulnerability and subjective norms disappears. The likelihood of entrepreneurs protecting their business against ransomware is thus influenced by a complex interplay of various motivational factors and is partly dependent on the business’ characteristics. Based on these findings, we will discuss security professionals’ prospects for increasing the cyber resilience of entrepreneurs, thus preventing cybercrime victimization.
Een grote groep Nederlanders wordt jaarlijks slachtoffer van phishing. Burgers en bedrijven nemen echter in te beperkte mate zelfbeschermende maatregelen. In dit onderzoek wordt in kaart gebracht welke factoren bijdragen aan de intentie om zelfbeschermende maatregelen te nemen tegen phishing door drie risicogroepen, namelijk jongeren, ouderen en mkb’ers. We passen de Protection Motivation Theory toe, en onderbouwen een uitbreiding van dit model met twee factoren: affectieve respons en subjectieve normen. Data is verzameld middels vragenlijstonderzoek bij een panelbureau onder jongeren (N=1179), ouderen (N=1191) en mkb’ers (N=1020). De sterkste voorspeller voor de intentie tot het nemen van zelfbeschermende maatregelen tegen phishing bleek de affectieve respons (zorgen maken om phishing), gevolgd door een negatief effect van zelfeffectiviteit en positieve effecten van waargenomen ernst (jongeren en mkb’ers) en subjectieve norm (mkb’ers). Implicaties van de bevindingen voor handhavers en interventies worden besproken.
Background: Paratonia causes severe movement dysfunction in late stage dementia. Passive Movement Therapy (PMT) is often used to decrease high muscle tone, but the efficacy has never been shown. The objective of this study is to investigate the effect of PMT on muscle tone after two and four weeks of treatment.Methods: This study comprised a multicenter single-blinded RCT. Nursing home residents with dementia (according to the DSM-IV-TR criteria) and moderate to severe paratonia were randomly assigned to either a PMT or control group. The PMT group received PMT three times a week over four weeks. The control group received no PMT. The primary outcome was the severity of paratonia as measured by the Modified Ashworth scale (MAS). Secondary outcomes were clinical change (Clinical Global Impression; CGI), caregiver's burden (modified patient specific complaints; PSC), and level of pain during morning care (Pain Assessment Checklist for Elderly with Limited Ability to Communicate, Dutch version; PACSLAC-D). All outcomes were assessed at baseline and after two and four weeks. The MAS, PACSLAC-D, and PSC data were subjected to multilevel mixed linear analysis, and the CGI data to cross-tabulation χ2 analysis.Results: One-hundred-and-one patients from 12 Dutch nursing homes participated in the study; data from 47 patients in the PME group and 54 controls were analyzed. Patients receiving PMT performed no better in paratonia assessments, nor on CGI, PSC, or PACSLAC-D, than controls in two and four week's time.Conclusion: PMT has no beneficial effects and should therefore not be recommended as an intervention in severe paratonia.Trial registration: Current Controlled Trials ISRCTN43069940
MeoHan - Methanol Explorerend Onderzoek, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Maatschappelijk wordt steeds duidelijker dat in de transitie naar duurzame energie de verbrandingsmotor al op korte termijn kan zorgen voor een grote verduurzaming tegen beperkte kosten en laag gebruik van grondstoffen, wanneer de motor draait op hernieuwbare brandstof. Hierdoor is er op dit moment een toenemende interesse voor methanol als motorbrandstof, omdat dit op relatief eenvoudige wijze duurzaam te produceren is, eenvoudig is op te slaan en schoon en efficiënt in een motor toegepast kan worden. De interesse voor methanol zien we zowel vanuit het bedrijfsleven als vanuit overheid. Er is op dit moment echter nog geen eenduidige technische aanpak voor het toepassen van methanol in motoren, terwijl de markt en maatschappij daar wel om vragen. Vanuit Gutts bv en het Methanol Institute is er sterke behoefte aan inzicht in de (technische) mogelijkheden voor verschillende marktsectoren. Als HAN Automotive Research ondersteunen we graag een snelle en goede toepassing van methanol, en geven in het MeoHan project antwoord op de marktvraag hierover. In MeoHan willen we als HAN onderzoeken wat de voor methanol de meest succesvolle produkt markt technologie combinatie (PMTC) is om een snelle transitie mogelijk te maken. Hiervoor ondernemen we de volgende stappen: - Welke motorconcepten zijn technisch geschikt voor methanol? Hierbij spelen aspecten als emissies, rendement, carbon footprint en complexiteit van de ombouw een rol. - Voor welke sectoren in Nederland zijn de concepten geschikt, en wat zijn hier de stakeholders? - Uitvoeren van een experiment voor het meest kansrijke concept. Opdoen van praktijkervaring met methanol is hier de belangrijkste drijfveer. Op deze manier ontstaat een praktisch inzicht voor het werkveld in de sterktes en complicaties bij de toepassing van methanol, - Opzetten van een vervolgproject om een product / marktcombinatie uit te ontwikkelen.
In dit project werkt het lectoraat ‘Bewegen, gezondheid en welzijn’ samen met de Hogeschool Arnhem Nijmegen, Hogeschool Zuyd, de Vrije Universiteit, de Universiteit van Maastricht, het UMC Groningen, drie GGZ instellingen (Universitair Centrum Psychiatrie Groningen (UCP), GGZ Friesland en GGZ Drenthe), de Nederlandse Vereniging voor Psychomotorische Therapie en het Landelijk Platform Geestelijke Gezondheidzorg (LPGGZ, nu ook MIND). De projectdoelstelling is: Het verwerven van nieuwe kennis over de ontwikkeling en implementatie van specifieke uitkomstmaten waarmee de impact van psychomotorische interventies binnen de GGZ gemonitord en geëvalueerd kan worden en de samenwerking met de betrokken patiënt wordt versterkt. Aanleiding voor dit project zijn praktijkvragen van psychomotorisch therapeuten werkzaam in de GGZ. Zij geven aan behoefte te hebben aan nieuwe kennis en meetinstrumenten waarmee ze: 1. het behandelresultaat en de toenemende vraag naar evidentie van psychomotorische therapie (PMT) )vast kunnen stellen; 2. het beloop van de behandeling kunnen monitoren en bespreekbaar kunnen maken met de betrokken patiënt. Op basis van de beschikbare literatuur over behandelevaluaties werd de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Hoe kunnen Patient Reported Outcome Measures (PROMs) voor psychomotorische therapie ontwikkeld en ingezet worden om het specifieke resultaat van psychomotorische therapie bij volwassen patiënten in de GGZ gestandaardiseerd te evalueren en wat kan de bijdrage zijn van dagboekmetingen via Experience Sampling Methods (ESM)?’. Het project richt zich op: 1. Selectie, onderzoek en onderbouwing van PMT specifieke PROMS. 2. Onderzoeken van de haalbaarheid van de inzet van ESM als evaluatiemethode binnen de PMT. 3. De ontwikkeling van een digitale portal. Beoogde resultaten zijn: • Databank van Nederlandstalige meetinstrumenten die als PROMs kunnen dienen ter evaluatie van pychomotorische interventies en die zijn opgenomen in een portal dat beschikbaar komt voor de beroepsgroep. • Handboek over het inzetten van ESM binnen PMT. • Cursussen over het gebruik van de PROMs en het gebruik van ESM.
Kinderen en jeugdigen met psychosociale en/of psychiatrische problematiek krijgen binnen instellingen voor kinder- en jeugdbehandeling vaak psychomotorische therapie (PMT) aangeboden. Binnen PMT wordt gebruik gemaakt van bewegings- en lichaamsgerichte methoden, een werkwijze die vanwege het concrete en ervaringsgerichte karakter vaak goed aansluit bij kinderen en jeugdigen. Hoewel PMT, zowel in de eerstelijns jeugd-ggz als in tweedelijns en specialistische centra, goede resultaten laat zien, ervaren psychomotorisch therapeuten een lacune als het gaat om objectief vaststellen van het behandelresultaat. De psychomotorische therapeuten geven aan sterke behoefte te hebben aan meetinstrumenten om de behandeluitkomst meer gestandaardiseerd in kaart te brengen, zowel in het kader van evaluatie van individuele behandelingen als in het bredere kader van evidentie voor het vak. In dit project zetten twee organisaties voor kinder- en jeugdpsychiatrische zorg, Levvel en Behandelcentrum Zorgplein Dronten, samen met de werkveldgroep Kind & Jeugd van de Nederlandse Vereniging voor Psychomotorische therapie (NVPMT) en het lectoraat Bewegen, Gezondheid en Welzijn van Hogeschool Windesheim een eerste stap op de weg naar een gestandaardiseerde evaluatie van psychomotorische therapie binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie. Met behulp van interviews en focusgroepen met psychomotorisch therapeuten, patiënten en hun naasten, worden eerst de gezamenlijk gedragen behandeldoelen voor psychomotorische therapie geïnventariseerd en vervolgens geprioriteerd. Het gaat hier om uitkomsten, vaak aangeduid met Patient Reported Outcomes( PRO’s) die specifiek zijn voor PMT, zoals bij voorbeeld een positievere lichaamswaardering of een betere spanningsregulatie. De partners in het project zien het vaststellen van deze PRO’s als opmaat tot vervolgonderzoek, waarbij aan deze PRO’s meetinstrumenten gekoppeld kunnen worden, waarmee uiteindelijk een standaard behandelevaluatie protocol tot stand moet komen waarmee ook in meer algemene zin meer zicht verworven kan worden op de effectiviteit van psychomotorische interventies binnen de kinder- en jeugdpsychiatrische behandeling.