Dienst van SURF
© 2025 SURF
BACKGROUND & AIMS: Malnutrition in cancer is an independent factor associated with negative clinical outcomes. The aim was to evaluate the prevalence and independent risk factors for malnutrition in hospitalized cancer patients using the Patient-Generated Subjective Global Assessment (PG-SGA).METHODS: We evaluated 4783 cancer patients, aged ≥20 years, in a hospital-based, multicenter, cross-sectional study. Patients were classified as well-nourished (PG-SGA Stage A), moderate/suspected malnutrition (PG-SGA Stage B), or severely malnourished (PG-SGA Stage C), and provided a score to define required nutritional interventions. Multivariate analysis was composed of the odds ratio (OR) estimated by ordinal polytomous logistic regression.RESULTS: 45.3% were classified as Stage B and 11.8% as Stage C. Moreover, 45.3% of the patients presented a need for nutritional intervention. The variables that presented the highest ORs for Stage B or Stage C were: problems with swallowing (OR 2.8, 95% confidence interval (CI) 2.2-3.4, p < 0.001), loss of appetite (OR 1.9, 95% CI 1.6-2.3, p < 0.001), vomiting (OR 1.8, 95% CI 1.5-2.3, p < 0.001), presence of more than 3 nutrition impact symptoms (OR 8.3, 95% CI 5.8-12, p < 0.001), and cancer site: lung (OR 4.6, 95% CI 3.2-6.6, p < 0.001), upper digestive cancer (OR 3.7, 95% CI 2.7-5.2, p < 0.001), and head and neck cancer (OR 3.7, 95% CI 2.7-5.2, p < 0.001). The score for Worksheet 4 on the PG-SGA had a higher association with malnutrition (OR 7.3, 95% CI 6.6-8.2, p < 0.001).CONCLUSIONS: Malnutrition is highly prevalent in cancer patients in Brazil, and is associated with nutritional impact symptoms, cancer site and age ≥65 years.
Background: Parents influence their children’s nutrition behavior. The relationship between parental influences and children’s nutrition behavior is often studied with a focus on the dyadic interaction between the parent and the child. However, parents and children are part of a broader system: the family. We investigated the relationship between the family nutrition climate (FNC), a family-level concept, and children’s nutrition behavior. Methods: Parents of primary school-aged children (N = 229) filled in the validated family nutrition climate (FNC) scale. This scale measures the families’ view on the consumption of healthy nutrition, consisting of four dierent concepts: value, communication, cohesion, and consensus. Parents also reported their children’s nutrition behavior (i.e., fruit, vegetable, water, candy, savory snack, and soda consumption). Multivariate linear regression analyses, correcting for potential confounders, were used to assess the relationship between the FNC scale (FNC-Total; model 1) and the dierent FNC subscales (model 2) and the child’s nutrition behavior. Results: FNC-Total was positively related to fruit and vegetable intake and negatively related to soda consumption. FNC-value was a significant predictor of vegetable (positive) and candy intake (negative), and FNC-communication was a significant predictor of soda consumption (negative). FNC-communication, FNC-cohesion, and FNC-consensus were significant predictors (positive, positive, and negative, respectively) of water consumption. Conclusions: The FNC is related to children’s nutrition behavior and especially to the consumption of healthy nutrition. These results imply the importance of taking the family-level influence into account when studying the influence of parents on children’s nutrition behavior. Trial registration: Dutch Trial Register NTR6716 (registration date 27 June 2017, retrospectively registered), METC163027, NL58554.068.16, Fonds NutsOhra project number 101.253.
BACKGROUND & AIMS: Although up-to-date definitions for nutrition assessment integrate behavioural components, it is not clear what behavioural components are to be assessed. Since behavioural modification is linked to effective therapeutic dietetic interventions, assessing behaviour and factors influencing behaviour might be beneficial to improve personalized dietetic outcome. The aim of the following report is to emphasize the role of behavioural components and factors affecting behaviour at baseline nutrition assessment in personalized dietetic intervention.METHODS: The present work is part of the EU-funded project IMPECD ("Improvement of Education and Competences in Dietetics", www.impecd.eu). The project aims to improve the clarity and consistency of national dietetic process models to unify education and training of future dietitians. Experts from five European Universities of Applied Sciences (UAS) in Antwerp (BE), Fulda (DE), Groningen (NL), Neubrandenburg (DE) and St. Pölten (AT) developed a Massive Open Online Course (MOOC) consisting of several clinical cases. It warranted a detailed evaluation of all dietetic care process steps, starting with nutrition assessment.RESULTS: Results for motivation assessed during nutrition assessment are not consistently positively associated with outcome and the added value of assessing them at baseline is still unclear. However, depressive symptoms, emotional distress, and anxiety negatively affect eating and physical activity and therefore limit the efficacy of the dietetic intervention. Assessing behavioural components including nutrition literacy is an important precondition for influence on behavioural modification.CONCLUSION: Indisputably, baseline assessment of behavioural components and factors influencing behaviour are important to increase the therapeutic efficacy of personalized dietetic interventions.
Doel van dit project is om de verschillende ketenonderdelen te ondersteunen met betrekking tot het benutten van de eiwitrijke biomassa van kroos (Lemna) voor toepassingen in voedingsmiddelen. Aan eendenkroosteelt en de toepassing van de eiwitrijke biomassa in voedingsmiddelen is al het één en ander gebeurd in binnen- en buitenland, vaak op kleine schaal. De prakrijkrelevante innovatie waar nog het meest aan moet gebeuren is het bereiken van de markt van eendenkroos voor humane consumptie. Hoe kunnen B2C-bedrijven op eendenkrooseiwit gebaseerde voedingsmiddelen leveren, welke B2B is daarbij nodig, welke procestechnologische en sensorische (smaak-, kleur- en textuur-) elementen kunnen geoptimaliseerd worden? Tegelijk willen we in dit project de keten goed in beeld hebben om de teelt optimaal te laten aansluiten aan de marktvraag, de verteerbaarheid van het eiwit beter leren kennen en de business case voor elke schakel in de keten onderzoeken en optimaliseren. Hierbij worden de volgende resultaten opgeleverd die antwoord moeten geven op vragen die vanuit de deelnemende bedrijven aan de hogescholen in dit consortium zijn gesteld: Het opleveren van een duurzame teeltmethode voor de productie van food grade biomassa op industriële schaal van een bestaande vertical farm, inclusief inzicht in de business case en de milieu impact (Life cycle assessment). Een optimale bewerkingsmethode van de geproduceerde eiwitrijke biomassa door procestechnologische onderzoek, zoals drogen, extrusie en fermentatie. Inzicht in de nutritionele en functionele eigenschappen van het eiwit ingrediënt. Denk hierbij ook aan de voedselveiligheid en het belang van sensorisch onderzoek bij productontwikkeling. Samen met studenten en docent-onderzoekers zal bovenstaande kennis opgedaan worden, die relevant is voor de eiwittransitie in Nederland waarin nieuwe plantaardige eiwitten een steeds belangrijkere plek innemen. De opbrengst zal effectief gedissemineerd worden binnen het consortium via kenniscirculatie, tussen het consortium en de buitenwereld en in volle glorie naar de maatschappij, m.b.v. een breed scala aan communicatiemiddelen.
Voor een efficiënte opfok van vleeskuikens, met behoud van gezondheid van mens en dier, moet aan de dieren een kwalitatief voer met daarin een hoogwaardige eiwitbron worden verstrekt. Om aan de vraag naar eiwit te voldoen, gebruikt men in de veevoederindustrie doorgaans soja. Sojaproductie gaat echter gepaard met een grote ecologische voetafdruk en de vraag naar meer duurzaam geproduceerde eiwitbronnen neemt toe. De meeste eiwitbronnen hebben echter een eiwitverteerbaarheid die lager is dan soja. Bij gebruik van deze bronnen vindt daardoor meer microbiële afbraak (eiwitfermentatie) in de dikke darm en blinde darmen plaats, wat resulteert in darmschade t.g.v. giftige afbraakproducten en bacteriële groei van Clostridium perfringens. Groei van Campylobacter spp. leidt tevens tot gezondheidsrisico voor de consument. Naast een duurzaam productieproces, moeten eiwitbronnen daarom ook een hoge eiwitverteerbaarheid hebben. Uit gesprekken die gevoerd zijn door onderzoekers van de HAS hogeschool met nutritionisten van Agrifirm, het Feed Design Lab (FDL) en leveranciers van eiwitbronnen en voederadditieven, blijkt de noodzaak tot investering in duurzame eiwitbronnen. Hiermee voldoet de veevoederindustrie ook in de toekomst aan de vraag naar hoogwaardige grondstoffen, die door vleeskuikensector, de consument en de maatschappij wordt gesteld. Kansrijke eiwitbronnen worden beoordeeld door bestaande kennis m.b.t. duurzaamheid van het productieproces te centraliseren en in-vitro verteerbaarheidsonderzoek uit te voeren. In dit project werken HAS hogeschool, Wageningen Universiteit (WUR), Agrifirm en FDL samen in een consortium. In een eerste werkpakket leidt literatuuronderzoek tot een selectie van kansrijke duurzame eiwitbronnen. In een tweede werkpakket wordt middels een Boisson-analyse de verteerbaarheid van deze eiwitbronnen bestudeerd. In een volgend project wordt met dierproeven het effect van de meest kansrijke eiwitbronnen op darmfunctie, -gezondheid en dierprestatie bestudeerd.