Dienst van SURF
© 2025 SURF
Scheikundeleraren die actief zijn binnen het voorbereidend hoger onderwijs krijgen in toenemende mate te maken met 'nieuwe scheikunde'. Het betreft een landelijke onderwijsinnovatie waarin het scheikundeonderwijs voor havo en vwo vanaf klas 3 wordt getransformeerd naar een 'context based' onderwijsprogramma. De oorsprong van de innovatie ligt in de problemen die veel docenten ervoeren met de inhoud en vorm van het scheikundecurriculum voor de tweede fase (Bulte, Carelsen, Davids, Morélis, Jansen-Ligthelm, Pilot, Velthorst & De Vos, 2000). De Nederlandse situatie is hierin niet uniek; in tal van andere landen zijn soortgelijke analyses initiatieven ontstaan voor de ontwikkeling van 'context based chemistry education' (zie bijvoorbeeld Bennett & Lubben, 2006; Parchmann, Gräsel, Baer, Peter Nentwig, Demuth, & Ralle, 2006; Schwartz, 2006). Onder regie van het SLO en vooruitlopend op het nieuwe eindexamenprogramma dat dit jaar wordt vastgesteld, hebben scholen c.q. scheikundeleraren tot dusver de vrijheid gehad om al dan niet te participeren in de ontwikkeling en implementatie van één of meer modules 'nieuwe scheikunde'. In 2011 wordt nieuwe eindexamenprogramma's vastgesteld waarin de nieuwe scheikunde is verwerkt. De urgentie voor lerarenopleidingen scheikunde om in hun onderwijsprogramma's ruimte te maken voor onderdelen waarin studenten competenties ontwikkelen aangaande nieuwe scheikunde is dan ook hoog. In een praktijkonderzoek onder studenten van de M.Ed.-lerarenopleiding scheikunde van Fontys Lerarenopleiding Tilburg waarin, parallel aan een vakdidactiekmodule over nieuwe scheikunde, wordt in eerste instantie verkend hoe zij 'context based' scheikundeonderwijs in algemene zin percipiëren (1). In de onderzoeksliteratuur worden die opvattingen in veel gevallen verbonden met de verschillende 'curriculum emphases' zoals worden onderscheiden door Roberts en Östman (1998). Daarom is ervoor gekozen om ook de opvattingen van de betrokken studenten over de wenselijkheid van de verschillende curriculum emphases na te gaan (2). Tot slot is onderzocht hoe de betrokken studenten hun opvattingen over context based chemieonderwijs in algemene zin en die over nieuwe scheikunde in het bijzonder rapporteren in een essay dat zij schreven als eindproduct voor de module (3). Het onderzoek is parallel uitgevoerd aan één van de modules vakdidactiek zoals die worden verzorgd aan de M.Ed. lerarenopleiding scheikunde. Deze module had expliciet betrekking op het opbouwen van kennis en het aansluitend ontwikkelen van professionele opvattingen over context based chemie-onderwijs en de ontstaansgeschiedenis, uitgangspunten en implicaties van nieuwe scheikunde. De module is gevolgd door 24 studenten. Onderzoeksgegevens zijn verzameld op drie verschillende manieren. De opvattingen van de studenten over context based chemieonderwijs zijn geïnventariseerd aan de hand van een vragenlijst bestaande uit 14 stellingen waarbij studenten met een vijfpunts Likertschaal steeds konden aangeven in hoeverre zij zich konden vinden in een stelling. Ook zijn gegevens op soortgelijke manier verzameld betreffende de voorkeur van studenten voor de verschillende curriculum emphases. Verder zijn kwalitatieve onderzoeksgegevens verzameld doordat elk van de studenten een essay schreef over context based scheikundeonderwijs en nieuwe scheikunde. Uit de resultaten blijk dat de meeste studenten geen uitgesproken voorstanders zijn van één enkele curriculum emphasis. Over het geheel genomen scoort 'Solid foundation' het hoogst en 'Companion meanings' het laagst. In de essays zijn opvattingen van studenten terug te vinden over een aantal aspecten van context based scheikundeonderwijs in het algemeen en nieuwe scheikunde in het bijzonder. Zo laten studenten zich uit over de kansen en de valkuilen die zijn zien. Het gaat dan bijvoorbeeld om opvattingen over de vraag of context based onderwijs een passende oplossing is voor geconstateerde problemen in het scheikundeonderwijs, of context based onderwijs zal leiden tot inhoudelijke verdieping of verschraling en of het haalbaar is om modules steeds te blijven actualiseren. Studenten formuleren ook aandachtspunten voor het innovatieproces. Zo stellen studenten dat er aandacht voor de gevolgen voor de toetspraktijk en voor de individuele verschillen tussen leerlingen en tussen havo- en vwo-leerlingen. Enkele studenten constateren dat de nieuwe aanpak meer verantwoordelijkheid legt bij leraren en willen daarom bijvoorbeeld goed geïnformeerd worden of vrijheid hebben om leerlijnen te arrangeren. Ook pleiten enkele studenten ervoor om ook leerlingen in het ontwikkelproces te betrekken. Daarnaast is in sommige gevallen verbazing te lezen over de parallelle, maar ogenschijnlijke van elkaar losstaande, ontwikkelingen rond context based scheikundeonderwijs in verschillende landen. Ook de aandacht voor context based scheikundeonderwijs en nieuwe scheikunde binnen lerarenopleidingen wordt becommentarieerd. Enkele studenten zien een belangrijke rol weggelegd voor lerarenopleidingen in het wegwijs maken van beginnende leraren in het ontwikkelproces en het informeren over uitgangspunten.
Evidence-based practice krijgt in Groot-Brittannië net als in Nederland, steeds meer aandacht in de gezondheidszorg in het algemeen en in de verpleging in het bijzonder. Deze aandacht voor evidence-based practice (EBP) is vaak gericht op de betekenis van experimenteel onderzoek (Randomized Clinical Trials) voor de praktijk. Langzamerhand komt er ook meer aandacht voor andere onderzoeksdesigns. In onderzoek wordt ook steeds meer aandacht besteed aan de implementatie van EBP. Uit deze onderzoeken blijkt steeds weer dat implementatie van EBP een complexe aangelegenheid is. Niet alleen blijkt de beschikbare evidence van belang te zijn maar ook de wijze van facilitering en de context waarin de evidence geïmplementeerd moet worden. Minder aandacht is er echter voor de invloed van factoren op organisatie- en managementniveau en politieke factoren.
De implementatie van zowel evidence-based behandelingen als het evidence-based gedachtegoed verloopt vaak moeizaam. Om het primaire proces te veranderen wordt veel inspanning gericht op de professional. Dat blijkt niet voldoende te zijn. Is die professional zo onwillig? Nee, de professional handelt in een context die minstens zo belangrijk is in implementatieprocessen. Het implementeren van evidence-based practice (EBP) valt nog niet mee. Er is veel geschreven over de kloof tussen praktijk en wetenschap en over het beperkte gebruik van wetenschappelijke kennis door verpleegkundigen. Verpleegkundigen gebruiken de kennis die ze in hun mbo- of hbo-opleiding hebben geleerd. Als ze in de praktijk tegen een probleem of kennistekort aanlopen, vragen ze eerder een collega dan te rade te gaan bij de wetenschappelijke literatuur. Ook als het gaat om concrete interventies of handelingen zijn tradities zeer sterk. Zelfs als er stevige implementatieprojecten worden ingezet, lijkt het niet altijd te lukken. Het resultaat van een serie goed begeleide doorbraakprojecten in de geestelijke gezondheidszorg bleek bijvoorbeeld zeer teleurstellend.
LINK
Digital transformation has been recognized for its potential to contribute to sustainability goals. It requires companies to develop their Data Analytic Capability (DAC), defined as their ability to collect, manage and analyze data effectively. Despite the governmental efforts to promote digitalization, there seems to be a knowledge gap on how to proceed, with 37% of Dutch SMEs reporting a lack of knowledge, and 33% reporting a lack of support in developing DAC. Participants in the interviews that we organized preparing this proposal indicated a need for guidance on how to develop DAC within their organization given their unique context (e.g. age and experience of the workforce, presence of legacy systems, high daily workload, lack of knowledge of digitalization). While a lot of attention has been given to the technological aspects of DAC, the people, process, and organizational culture aspects are as important, requiring a comprehensive approach and thus a bundling of knowledge from different expertise. Therefore, the objective of this KIEM proposal is to identify organizational enablers and inhibitors of DAC through a series of interviews and case studies, and use these to formulate a preliminary roadmap to DAC. From a structure perspective, the objective of the KIEM proposal will be to explore and solidify the partnership between Breda University of Applied Sciences (BUas), Avans University of Applied Sciences (Avans), Logistics Community Brabant (LCB), van Berkel Logistics BV, Smink Group BV, and iValueImprovement BV. This partnership will be used to develop the preliminary roadmap and pre-test it using action methodology. The action research protocol and preliminary roadmap thereby developed in this KIEM project will form the basis for a subsequent RAAK proposal.
Teachers have a crucial role in bringing about the extensive social changes that are needed in the building of a sustainable future. In the EduSTA project, we focus on sustainability competences of teachers. We strengthen the European dimension of teacher education via Digital Open Badges as means of performing, acknowledging, documenting, and transferring the competencies as micro-credentials. EduSTA starts by mapping the contextual possibilities and restrictions for transformative learning on sustainability and by operationalising skills. The development of competence-based learning modules and open digital badge-driven pathways will proceed hand in hand and will be realised as learning modules in the partnering Higher Education Institutes and badge applications open for all teachers in Europe.Societal Issue: Teachers’ capabilities to act as active facilitators of change in the ecological transition and to educate citizens and workforce to meet the future challenges is key to a profound transformation in the green transition.Teachers’ sustainability competences have been researched widely, but a gap remains between research and the teachers’ practise. There is a need to operationalise sustainability competences: to describe direct links with everyday tasks, such as curriculum development, pedagogical design, and assessment. This need calls for an urgent operationalisation of educators’ sustainability competences – to support the goals with sustainability actions and to transfer this understanding to their students.Benefit to society: EduSTA builds a community, “Academy of Educators for Sustainable Future”, and creates open digital badge-driven learning pathways for teachers’ sustainability competences supported by multimodal learning modules. The aim is to achieve close cooperation with training schools to actively engage in-service teachers.Our consortium is a catalyst for leading and empowering profound change in the present and for the future to educate teachers ready to meet the challenges and act as active change agents for sustainable future. Emphasizing teachers’ essential role as a part of the green transition also adds to the attractiveness of teachers’ work.
Artrose is in Nederland de snelst groeiende chronische aandoening, waarbij de knie het meest vaak is aangedaan. Mensen met knieartrose ervaren forse beperkingen in het dagelijks functioneren. Mensen met knieartrose ervaren soms pijn en stijfheid in het kniegewricht als gevolg van herhaalde lokale overbelasting van de aangedane regio in de knie. De geadviseerde fysiotherapeutische behandeling voor knieartrose bestaat uit informeren, leefstijladviezen en oefentherapie, waarin het aanleren van een minder belastend looppatroon een rol speelt. Binnen de behandeling zijn therapietrouw en zelfmanagement, zoals bij elke chronische aandoening, zeer belangrijk en wordt veelal gevraagd dat men in de thuisomgeving oefentherapie uitvoert. Uit diverse studies blijkt dat therapietrouw veelal laag is bij deze groep. Dat beïnvloedt de behandeluitkomsten negatief, gezien de effectiviteit van fysiotherapeutische zorg is voor een groot deel afhankelijk van de mate van therapietrouw. Om de behandeluitkomsten te verbeteren is het belangrijk om therapietrouw en zelfmanagement te vergroten en patiënten thuis aan de slag gaan met beweegadviezen. Daarbij kan real-time feedback op het looppatroon, in de relevante context, in het dagelijks leven, patiënten helpen om hun looppatroon aan te passen. Daarmee zou behandeling van artrose-gerelateerde klachten in potentie effectiever en efficiënter ingericht kunnen worden. Binnen dit KIEM voorstel verkennen we als eerste welke gebruikerseisen en -wensen er bestaan ten aanzien van real-time feedback op het looppatroon, en onderzoeken we of het haalbaar is om met behulp van het dragen van een sensor om gunstige, en ongunstige looppatronen van elkaar te onderscheiden.