Dienst van SURF
© 2025 SURF
Objective: To annotate a corpus of randomized controlled trial (RCT) publications with the checklist items of CONSORT reporting guidelines and using the corpus to develop text mining methods for RCT appraisal. Methods: We annotated a corpus of 50 RCT articles at the sentence level using 37 fine-grained CONSORT checklist items. A subset (31 articles) was double-annotated and adjudicated, while 19 were annotated by a single annotator and reconciled by another. We calculated inter-annotator agreement at the article and section level using MASI (Measuring Agreement on Set-Valued Items) and at the CONSORT item level using Krippendorff's α. We experimented with two rule-based methods (phrase-based and section header-based) and two supervised learning approaches (support vector machine and BioBERT-based neural network classifiers), for recognizing 17 methodology-related items in the RCT Methods sections. Results: We created CONSORT-TM consisting of 10,709 sentences, 4,845 (45%) of which were annotated with 5,246 labels. A median of 28 CONSORT items (out of possible 37) were annotated per article. Agreement was moderate at the article and section levels (average MASI: 0.60 and 0.64, respectively). Agreement varied considerably among individual checklist items (Krippendorff's α= 0.06–0.96). The model based on BioBERT performed best overall for recognizing methodology-related items (micro-precision: 0.82, micro-recall: 0.63, micro-F1: 0.71). Combining models using majority vote and label aggregation further improved precision and recall, respectively. Conclusion: Our annotated corpus, CONSORT-TM, contains more fine-grained information than earlier RCT corpora. Low frequency of some CONSORT items made it difficult to train effective text mining models to recognize them. For the items commonly reported, CONSORT-TM can serve as a testbed for text mining methods that assess RCT transparency, rigor, and reliability, and support methods for peer review and authoring assistance. Minor modifications to the annotation scheme and a larger corpus could facilitate improved text mining models. CONSORT-TM is publicly available at https://github.com/kilicogluh/CONSORT-TM.
To assess the reporting quality of interventions aiming at promoting physical activity (PA) using a wearable activity tracker (WAT) in patients with infammatory arthritis (IA) or hip/knee osteoarthritis (OA). A systematic search was performed in eight databases including PubMed, Embase and Cochrane Library) for studies published between 2000 and 2022. Two reviewers independently selected studies and extracted data on study characteristics and the reporting of the PA intervention using a WAT using the Consensus on Exercise reporting Template (CERT) (12 items) and Consolidated Standards of Reporting Trials (CONSORT) E-Health checklist (16 items). The reporting quality of each study was expressed as a percentage of reported items of the total CERT and CONSORT E-Health (50% or less=poor; 51–79%=moderate; and 80–100%=good reporting quality). Sixteen studies were included; three involved patients with IA and 13 with OA. Reporting quality was poor in 6/16 studies and moderate in 10/16 studies, according to the CERT and poor in 8/16 and moderate in 8/16 studies following the CONSORT E-Health checklist. Poorly reported checklist items included: the description of decision rule(s) for determining progression and the starting level, the number of adverse events and how adherence or fdelity was assessed. In clinical trials on PA interventions using a WAT in patients with IA or OA, the reporting quality of delivery process is moderate to poor. The poor reporting quality of the progression and tailoring of the PA programs makes replication difcult. Improvements in reporting quality are necessary.
Bij het stimuleten van energiebesparing denken we nog vaak als eerste aan de overheid als stimulerende partij. Maar kunnen marktpartijen dat niet gewoon doen, en misschien nog wel beter? Dat idee was aanleiding om in Amersfoort een consortium van aannemers en adviseurs op te richten met als doel eigenaar-bewoners te stimuleren tot het nemen van energiebesparende maatregelen
Kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) komen te vaak in de problemen in het onderwijs, waarbij een deel van de kinderen zelfs uit het onderwijs valt. Dit heeft mogelijkerwijs te maken met twee duidelijke knelpunten van het beleid van passend onderwijs. Ten eerste is passend onderwijs nog te veel een bestuurlijk construct en nauwelijks op het handelingsniveau van professionals gericht. Ten tweede vormen de grenzen van onderwijs en de jeugdhulpverlening nog te veel een belemmering om met vereende kracht leerlingen op maat te ondersteunen. Het op maat ondersteunen vraagt om een versteviging van vaardigheden van leerkrachten en jeugdhulpverleners om het welbevinden en leergedrag van ASS-leerlingen te stimuleren. Daarbij kunnen professionals elkaars expertise beter benutten om op deze manier samen in de klas op een talentgerichte wijze het welbevinden en leergedrag van leerlingen met ASS te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is het ontwikkelen van een bruikbaar prototype van een professionaliseringsaanbod voor leerkrachten en jeugdhulpverleners dat de vaardigheden die deze professionals in de klas nodig hebben versterkt, zodat leerlingen met ASS op een passende wijze ondersteund worden in hun leergedrag en welbevinden. Het consortium –bestaande uit leerkrachten uit het (speciaal) primair onderwijs, jeugdhulpverleners, gedragsdeskundigen – managers en onderzoekers, brengt via een ontwerponderzoek de behoeftes en benodigde vaardigheden in kaart en ontwikkelt ontwerpprincipes en een concept professionaliseringsaanbod. Dit concept is de basis van een professionaliseringsaanbod waarmee een bredere groep leerkrachten en jeugdhulpverleners tools krijgt om leerlingen met ASS effectief te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is in lijn met het landelijk beleid rondom passend onderwijs en de nationale wetenschapsagenda bij het thema ‘Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs’. Verbetering van het handelen van leerkrachten en jeugdhulpverleners in een integrale aanpak zorgt voor betere schoolresultaten, minder schooluitval en een betere communicatie tussen leerkrachten en hulpverleners en draagt bij aan een inclusieve maatschappij.
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.
Bedrijfsovername is een grote uitdaging voor agrarische familiebedrijven, waarbij het sociaal-emotioneel welzijn van de familie is geïdentificeerd als een belangrijk knelpunt. Vanuit het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2019 het beleidsprogramma Duurzame Bedrijfsopvolging gestart om het aantal succesvolle bedrijfsoverdrachten te verhogen. Een belangrijk onderdeel hiervan is een op te richten Kenniscentrum. Dit project wil het Kenniscentrum voeden met onderzoek naar de familiale dimensie van bedrijfsopvolging. Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit het Lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim, Aeres Hogeschool Dronten, Van Hall Larenstein Leeuwarden, het Fries Sociaal Planbureau, het NAJK en LTO Noord. Doel van dit project is het inventariseren en evalueren van de ondersteunende advies- en kennisinfrastructuur op de familiale dimensie bij het opvolgingstraject van agrarische familiebedrijven. Dit doen we door inzichten op te halen bij zestien agrarische bedrijfsfamilies, in verschillende stadia van het opvolgingsproces. In het project vergelijken we hoe de families en de ondersteunende advies- en kennispartijen omgaan met de belangen en behoeften van verschillende familieleden (opvolgers, overdragers, partners en niet-opvolgers) tijdens het opvolgingsproces. Daarnaast wordt kwantitatief onderzoek gedaan onder studenten op de twee deelnemende agrarische hogescholen, om de behoeften en verwachtingen van potentiële opvolgers en niet-opvolgers ten aanzien van bedrijfsoverdracht in kaart te brengen. Het project moet resulteren in gevalideerde verbetervoorstellen (stappenplannen) voor zowel agrarische bedrijfsfamilies als adviseurs gericht op de verschillende stadia van bedrijfsopvolging. Ook worden spelvormen ontwikkeld om moeilijke en relationeel ingewikkelde onderwerpen beter bespreekbaar te maken in het agrarisch onderwijs. Tot slot worden de resultaten van het onderzoek geschikt gemaakt voor gebruik binnen agrarische scholen om het curriculum over de zachte kant van bedrijfsopvolging te versterken.