Dienst van SURF
© 2025 SURF
The influence of a person’s environment and its modifying potential on participation is well recognized for most childhood disabilities, but scarcely studied for adolescents with autism spectrum disorder (ASD). A scoping review was conducted, the aim of which was to map the existing literature about supporting and hindering environments for the participation of adolescents with ASD. Sources of scientific evidence were searched for in four databases. Inclusion criteria were the perspectives of adolescents between 12 and 21, families, peers, or significant others; ecologic validity; and a clear connection between environment and participation. The publication dates ranged from 2001 to 2014 and partly up to 2018. The International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) served as the guiding framework for inclusion/exclusion during the selection process. Thematic analysis was performed by five independent reviewers. Results were additionally validated by stakeholders. This scoping review identified 5528 articles, and finally included 31 studies. Two main themes were found: “providing security” indicates how the environment, and specifically the parental, physical, and informational environments, have a securing or intimidating effect. The second theme, “helping to connect”, indicates which environments support or hinder social relationships or social activities, and hence participation. An additional third main theme, “tension in participation”, relates to ambiguities that seem essential to understand participation or isolation of adolescents with ASD. Results show that participation is a value-laden concept. This research widens the field of dealing with adolescents with ASD, as it directs attention towards the responsibility of the environment regarding participation.
The COVID-19 pandemic has accelerated remote working and working at the office. This hybrid working is an indispensable part of today's life even within Agile Software Development (ASD) teams. Before COVID-19 ASD teams were working closely together in an Agile way at the office. The Agile Manifesto describes 12 principles to make agile working successful. These principles are about working closely together, face-to-face contact and continuously responding to changes. To what extent does hybrid working influence these agile principles that have been indispensable in today's software development since its creation in 2001? Based on a quantitative study within 22 Dutch financial institutions and 106 respondents, the relationship between hybrid working and ASD is investigated. The results of this research show that human factors, such as team spirit, feeling responsible and the ability to learn from each other, are the most decisive for the success of ASD. In addition, the research shows that hybrid working creates a distance between the business organization and the IT department. The findings are valuable for Managers, HR professionals and employees working in the field of ASD as emphasizing and fostering Team Spirit, Learning Ability, and a Sense of Responsibility among team members can bolster the Speed of ASD.
MULTIFILE
We used a validated agent-based model—Socio-Emotional CONcern DynamicS (SECONDS)—to model real-time playful interaction between a child diagnosed with Autism Spectrum Disorders (ASD) and its parent. SECONDS provides a real-time (second-by-second) virtual environment that could be used for clinical trials and testingprocess-orientedexplanationsofASDsymptomatology.Weconductednumerical experiments with SECONDS (1) for internal model validation comparing two parental behavioral strategies for stimulating social development in ASD (play-centered vs. initiative-centered) and (2) for empirical case-based model validation. We compared 2,000 simulated play sessions of two particular dyads with (second-by-second) time-series observations within 29 play sessions of a real parent-child dyad with ASD on six variables related to maintaining and initiating play. Overall, both simuladistributions. Given the idiosyncratic behaviors expected in ASD, the observed correspondence is non-trivial. Our results demonstrate the applicability of SECONDS to parent-child dyads in ASD. In the future, SECONDS could help design interventions for parental care in ASDted dyads provided a better fit to the observed dyad than reference null
In de schoonmaakbranche is de werkdruk hoog . Hierdoor worden gebouwen dagelijks niet goed genoeg schoongemaakt. Er heerst krapte op de arbeidsmarkt. Schoonmaakwerk is vooral handmatig werk en is ook zwaar werk. De schoonmaakbranche is dringend op zoek naar technologische oplossingen die het werk in de toekomst kunnen verlichten. Eén van die technologische oplossingen is de introductie van schoonmaakrobots , die op dit moment mondjesmaat op de markt worden gebracht. Schoonmaakorganisaties weten nog niet goed hoe deze robots efficiënt in te zetten, het vergt nog veel tijd om ze te kunnen gebruiken en schoonmaakmedewerkers zijn terughoudend om ermee te werken. Het project Assisted Cleaning Robots (ACR) richt zich op de volgende onderzoeksvraag: “hoe integreer je robottechnologie in het werkproces in de schoonmaakbranche, zodat een robot enerzijds zo optimaal mogelijk het werkproces ondersteunt, en anderzijds zo optimaal mogelijk met de mens samenwerkt.” Wat hierin optimaal is en hoe dit gemeten kan worden, is onderdeel van het onderzoek en is afhankelijk van de technologische mogelijkheden, de mensen die er mee werken, en de werkomgeving. In dit project werken Fontys Hogeschool Engineering, Fontys Hogeschool Techniek & Logistiek en de Haagse Hogeschool samen met schoonmaakorganisaties CSU en Hectas en andere bedrijven (toeleveranciers van schoonmaakrobots als ontwikkelaars), nationaal samenwerkingsverband Holland Robotics en brancheorganisatie Schoonmakend Nederland. Dit project kent een looptijd van twee jaar en gaat van start op 1 november 2021. In dit project worden nieuwe schoonmaakprocessen gedefinieerd en wordt op basis van deze processen technologie ontwikkeld (waar doorgaans eerst een nieuw product wordt ontwikkeld en daarna pas gekeken naar hoe dit product in te zetten). In dit project staat de mens die met de technologie in het proces moet gaan werken centraal. De technologie en het proces worden gevalideerd middels praktijktests met de betrokken schoonmaakorganisaties, op representatieve locaties. Hieruit worden lessen getrokken voor verbeteringen.
In de land- en tuinbouwsector worden UAV’s gebruikt om op basis van sensorwaarnemingen telers adviezen te geven om de teelt te optimaliseren. De buitenteelt is verder in de ontwikkeling en het gebruik van UAV’s dan de binnenteelt. In de buitenteelt kunnen drones autonoom vliegen via een vooraf ingestelde route m.b.v. GPS-waypoint. Het is niet mogelijk om deze GPS-techniek toe te passen in de bedekte teelten i.v.m. onvoldoende GPS-signaal in de kassen. Daarnaast wordt er in de kas hinder ondervonden van verschillende obstakels, zoals gewasdraden, gewaswagens en personeel. Kortom er zijn grote verschillen tussen binnen- en buitenteelt op dit gebied. De uitdaging is om een UAV autonoom te laten navigeren in de binnenteelt. Het idee achter dit project is om een vooronderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden om drones autonoom te laten navigeren in de glastuinbouw. Indien dit mogelijk is kunnen hyperspectrale camera’s die momenteel worden gebruikt in de open teelten ook toegepast worden in de binnenteelt. De Twirre architectuur biedt een goed uitgangspunt om het autonoom vliegen met drones in een kas te ontwikkelen. De projectpartners hebben met dit KIEM project de volgende doelstellingen: • Inventariseren welke sensoren gebruikt kunnen worden om in een kas de positie van een drone te bepalen, • Inventariseren welke sensoren gebruikt kunnen worden om in een kas obstakels te kunnen detecteren die ontweken moeten worden • keuzes maken voor positie- en antibots-sensoren, deze integreren in de Twirre architectuur, • een drone met de uitgebreide Twirre architectuur testen in een kas, de positie nauwkeurigheid te meten en de botspreventie te testen, • de beelden van de camera worden op basis van positie informatie en standhoekinformatie van de camera aan elkaar gestitcht tot een grote foto die de hele kas beslaat, • daarmee de basis leggen voor een vervolgproject gericht op het ontwikkelen van een beslissingsondersteunend platform dat op basis van sensorwaarnemingen de teler adviezen geeft om zijn teelt te optimaliseren.
De koraalriffen van de Caribisch Nederlandse eilanden St. Eustatius en Saba zijn van groot ecologisch en economisch belang. Door een opéénstapeling van bedreigingen is de hoeveelheid koraal op het rif afgenomen en is de kwaliteit van dit ecosysteem ernstig achteruitgegaan. Een belangrijke oorzaak hiervoor is een massasterfte onder de herbivore zee-egel Diadema antillarum, waarbij 95% van de populatie werd uitgeroeid. Door het wegvallen van deze sleutelsoort worden de macro-algen niet langer onder controle gehouden en kan nieuw koraal zich niet vestigen, waardoor het ecosysteem niet kan herstellen. Helaas zijn de zee-egels, 30 jaar na de massasterfte, nog steeds afwezig op de meeste riffen. Lokale natuurbeheerorganisaties STENAPA en SCF willen actieve interventies gebruiken om de zee-egelpopulaties te herstellen. Er zijn sterke aanwijzingen dat beperkte vestiging van zee-egellarven en predatie op juveniele zee-egels belangrijke oorzaken zijn voor het achterblijvende herstel. Dit project heeft daarom als doel om interventies te ontwikkelen die de vestiging en overleving van zee-egels in de eerste levensfases optimaliseren. Om dit te bereiken wordt onderzocht hoe biochemische signalen en verschillende soorten structuren ingezet kunnen worden om de vestiging van zee-egellarven te stimuleren. Daarnaast wordt onderzocht wat de belangrijkste predatoren van zee-egels zijn, hoe belangrijk deze zijn en hoe extra schuilplaatsen geboden kunnen worden om de overleving van juveniele zee-egels te maximaliseren. Uiteindelijk worden de best-werkende interventies gecombineerd tot een eindproduct, een “Diadema booster”, dat herstel van de zee-egelpopulaties mogelijk maakt. Hiermee wordt beoogd een kettingreactie in gang te zetten: macro-algen worden intensiever begraasd, er groeit meer koraal, wat uiteindelijke weer leidt tot een geschikter habitat met meer schuilplaatsen voor de zee-egels. Op die manier krijgt het koraalrif rondom Saba en St. Eustatius, maar ook op andere plekken in het Caribisch gebied, kans om te herstellen.