Dienst van SURF
© 2025 SURF
The article engages with the recent studies on multilevel regulation. The starting point for the argument is that contemporary multilevel regulation—as most other studies of (postnational) rulemaking—is limited in its analysis. The limitation concerns its monocentric approach that, in turn, deepens the social illegitimacy of contemporary multilevel regulation. The monocentric approach means that the study of multilevel regulation originates in the discussions on the foundation of modern States instead of returning to the origins of rules before the nation State was even created, which is where the actual social capital underlying (contemporary) rules can be found, or so I wish to argue. My aim in this article is to reframe the debate. I argue that we have an enormous reservoir of history, practices, and ideas ready to help us think through contemporary (social) legitimacy problems in multilevel regulation: namely all those practices which preceded the capture of law by the modern State system, such as historical alternative dispute resolution (ADR) practices.
The Junior Adverse Drug Event Manager (J-ADEM) team is a multifaceted intervention focusing on real-life education for medical students that has been shown to assist healthcare professionals in managing and reporting suspected adverse drug reactions (ADRs) to the Netherlands Pharmacovigilance Centre Lareb. The aim of this study was to quantify and describe the ADRs reported by the J-ADEM team and to determine the clinical potential of this approach. The J-ADEM team consisted of medical students tasked with managing and reporting ADRs in hospitalized patients. All ADRs screened and reported by J-ADEM team were recorded anonymously, and categorized and analysed descriptively. From August 2018 through January 2020, 209 patients on two wards in an academic hospital were screened for ADR events. The J-ADEM team reported 101 ADRs. Although most ADRs (67%) were first identified by healthcare professionals and then reported by the J-ADEM team, the team also reported an additional 33 not previously identified serious ADRs. In 10% of all reported ADRs, the J-ADEM team helped optimize ADR treatment. The ADR reports were largely well-documented (78%), and ADRs were classified as type A (66%), had a moderate or severe severity (85%) and were predominantly avoidable reactions (69%). This study shows that medical students are able to screen patients for ADRs, can identify previously undetected ADRs and can help optimize ADR management. They significantly increased (by 300%) the number of ADR reports submitted, showing that the J-ADEM team can make a valuable clinical contribution to hospital care.
MULTIFILE
Abstract Specialist oncology nurses (SONs) have the potential to play a major role in monitoring and reporting adverse drug reactions (ADRs); and reduce the level of underreporting by current healthcare professionals. The aim of this study was to investigate the long term clinical and educational efects of real-life pharmacovigilance education intervention for SONs on ADR reporting. This prospective cohort study, with a 2-year follow-up, was carried out in the three postgraduate schools in the Netherlands. In one of the schools, the prescribing qualifcation course was expanded to include a lecture on pharmacovigilance, an ADR reporting assignment, and group discussion of self-reported ADRs (intervention). The clinical value of the intervention was assessed by analyzing the quantity and quality of ADR-reports sent to the Netherlands Pharmacovigilance Center Lareb, up to 2 years after the course and by evaluating the competences regarding pharmacovigilance of SONs annually. Eighty-eight SONs (78% of all SONs with a prescribing qualifcation in the Netherlands) were included. During the study, 82 ADRs were reported by the intervention group and 0 by the control group. This made the intervention group 105 times more likely to report an ADR after the course than an average nurse in the Netherlands. This is the frst study to show a signifcant and relevant increase in the number of well-documented ADR reports after a single educational intervention. The real-life pharmacovigilance educational intervention also resulted in a long-term increase in pharmacovigilance competence. We recommend implementing real-life, context- and problem-based pharmacovigilance learning assignments in all healthcare curricula.
MULTIFILE
De 2SHIFT SPRONG-groep is een samenwerkingsverband van HAN University of Applied Sciences en Fontys Hogescholen. Onze ambitie is het vergroten van eerlijke kansen op gezond leven. Dit doen we door het vormgeven en versterken van gemeenschappen als fundament voor het creëren van eerlijke kansen op gezond leven. Vanuit deze gemeenschappen wordt in co-creatie gewerkt aan structuur (i.e. systeem), sociale en technologische innovaties. Deze ambitie sluit aan bij de centrale missie KIA Gezondheid en Zorg om bij te dragen aan goede gezondheid en het verkleinen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Ook draagt het bij aan deelmissie 1. het voorkomen van ziekte, waarbij wij uitgaan van het concept Positieve Gezondheid en Leefomgeving. Én het zorgt voor het verplaatsen van ondersteuning en zorg naar de leefomgeving (deelmissie 2), doordat gemeenschappen hiervoor een stevig fundament vormen. De gemeenschap is geoperationaliseerd als een samenwerking tussen inwonersinitiatieven (i.e. informele actoren) én professionals vanuit wonen, welzijn, zorg en gemeenten (i.e. formele actoren) die bestuurlijk en beleidsmatig worden ondersteund. Toenemend wordt een belangrijke rol en meer verantwoordelijkheid toebedeeld aan inwoners en wordt de noodzaak van sectoroverstijgende, inclusieve samenwerking tussen deze actoren in lokale fieldlabs benadrukt. 2SHIFT start daarom in vier fieldlabs: twee dorpen en twee wijken in (midden-)stedelijke gebieden, waar in vergelijking met groot-stedelijk gebied (zoals Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) andere dynamieken en mechanismen een rol spelen bij het creëren van eerlijke kansen op een gezond leven. Om impact in onderwijs en praktijk te realiseren werken we nauw samen met studenten, docenten én met inwoners, professionals, bestuurders en beleidsmakers uit wonen, welzijn, zorg en gemeenten én landelijke kennispartners (“quadruple helix”). 2SHIFT brengt transdisciplinaire expertise én verschillende onderzoeksparadigma’s samen in een Learning Community (LC), waarin bestaande kennis en nieuwe kennis wordt samengebracht en ontwikkeld. Over 8 jaar is 2SHIFT een (inter)nationaal erkende onderzoeksgroep die het verschil maakt.
De doelstelling van het project is het ontwikkelen van een breed gedragen basis voor samenwerking tussen de partners in het Living Lab Upper Citarum River Basin het opstellen van een breed gedragen Action Plan voor het toepassen van de beginselen van de circulaire economie als basis voor duurzame ontwikkeling van het Upper Citarum River Basin. In november 2016, heeft Hogeschool Van Hall Larenstein namens het Nederlandse Delta Platform een samenwerkingsovereenkomst ondertekend met University of Technology Bandung (ITB). Hiermee is de totstandkoming van het Living Lab Upper Citarum Basin officieel bekrachtigd. Daarnaast zijn ook andere partijen zoals Telkom University, de Radboud Universiteit en Deltares betrokken en wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de functie van springplank die het Living Lab mogelijk voor het Nederlandse MKB kan bieden. Vlak na de totstandkoming van het Living Lab is afgesproken dat het Living Lab zich zal gaan richten op duurzame ontwikkeling en waterbeheer, waarbij de principes van de circulaire economie als leidend principe zullen worden toegepast. Bovendien is afgesproken om gezamenlijk te werken aan de ontwikkeling van on-derwijsmateriaal. Met dit project zullen tijdens werksessies met de betrokken partners en stakeholders in Bandung de meest veelbelovende kernthema’s voor samenwerking worden geïdentificeerd en verder concreet worden gemaakt. Hiervoor is het noodzakelijk om de ketens van stofstromen in het Citarum River Basin inzichtelijk te maken en hierbij kansen te identificeren voor het Nederlandse bedrijfsleven (MKB). In eerste instantie wordt hierbij ge-dacht aan bouwen met bagger, bouwen met plastic afval, building with nature, drinkwatervoorziening, afwate-ring en afvalwaterzuivering.
Door producten en diensten inclusief te ontwerpen kunnen deze beter bruikbaar worden voor een breed publiek of voor specifieke groepen mensen die het lastig vinden hiermee om te gaan. Ontwerpers kunnen daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan een inclusievere samenleving. Onderzoek naar inclusief ontwerpen heeft zich in het verleden vooral gericht op het begrijpen van de behoeften van eindgebruikers, maar recent is de nadruk meer komen te liggen op wat dit vraagt van ontwerpers. Zij ervaren uiteenlopende barrières in het gehele proces van opdrachtformulering tot ontwerp en implementatie. Daarom willen ze hun vermogen voor inclusief ontwerpen versterken, zodat ze beschikbare kennis, vaardigheden, houding, ontwerpprincipes, -tools, richtlijnen en voorbeelden ‘actionable’ kunnen maken in hun eigen ontwerppraktijk. Ontwerpopleidingen willen hun studenten deze competentie ook aanleren. In het project Active Inclusive Design (AID) gaan tien MKB-ontwerpbureaus met rijke uiteenlopende ervaring over inclusief ontwerpen samen met onderzoekers, docenten en co-ontwerpers in een learning community op zoek naar antwoorden op de volgende vraag: Hoe kan het vermogen tot inclusief ontwerpen van (toekomstige) ontwerpers in hun praktijk worden versterkt? Antwoorden op deze vraag worden gevonden door middel van actieonderzoek, waarbij verschillende acties door actieteams in de eigen ontwerp- en onderwijspraktijk worden uitgevoerd. De voorziene acties spitsen zich toe op het versterken van een inclusieve houding, toepassen van bestaande tools, richtlijnen en case-beschrijvingen, volwassenheid van inclusief ontwerpen bij opdrachtgevers en onderwijs over inclusief ontwerpen. De learning community voert regie over alle acties, zal regelmatig reflecteren op de processen die door de acties ontstaan en de opbrengsten daarvan, en zal voortbestaan en zich uitbreiden na afloop van het project. De resultaten van AID in de vorm van tools, werkwijzen, handreikingen en blauwdrukken worden beschikbaar gesteld aan de ontwerp- en onderwijspraktijk middels een website, presentaties en vakpublicaties. Een wetenschappelijke publicatie zal een bijdrage leveren aan theorievorming over ontwerpend vermogen.