Dienst van SURF
© 2025 SURF
Opvoeding kan zich niet beperken tot dat wat zich afspeelt tussen opvoeder en kind, waarbij de opvoeder zijn manier van leven (en geloven) voorleeft aan zijn kinderen. Een dergelijke opvoeding zou je diadisch, tweepolig, kunnen noemen. Volgens Imelman moet er een derde aspect in het geding worden gebracht: de werkelijkheid waarin de opvoeder het kind moet leren leven. Imelman noemt dat de ‘zaak’ waar het in het redelijk gesprek tussen opvoeder en kind over gaat. In dat opvoedend gesprek over de zaken die in het leven op ons afkomen moeten we als opvoeders én kinderen op zoek naar de juiste opstelling tegenover die zaken. Daarvoor is in de eerste plaats nodig: kennis van zaken. En omdat kennis van zaken altijd beperkt, onvolledig en voor aanvulling en verbetering vatbaar is, is het de taak van opvoeder én kind samen na te gaan in hoeverre de beschikbare kennis adequaat, betrouwbaar en toereikend is in de gegeven situatie. Toetssteen daarbij is niet anders dan de zaak die in het geding is.Voor geloofsopvoeding ligt dat niet anders. Geloofsopvoeding houdt toch in de eerste plaats in dat we kinderen kennis laten maken met de Zaak waar het in het geloof om draait. Geloofsopvoeding is kinderen kennis laten maken met God.
Geloofsopvoeding is geen eenvoudige zaak in onze tijd. Veel opvoeders komen in verlegenheid als ze ontdekken dat de taal van bijbel en kerk zo anders is dan de taal van de kinderen van deze tijd. Kinderen zijn mondig en kritisch en slikken lang niet meer alles voor zoete koek. Het wordt dan zo moeilijk het geloof zoals wij dat beleven voor hen onder woorden te brengen. Kan dat nog wel, geloofsopvoeding in een moderne tijd?
Uithuisgeplaatste jongeren hebben vaak te maken met culturele en levensbeschouwelijke verschillen tussen hun gezin van herkomst en hun gezinshuis. Voor het welzijn van jongeren in gezinshuizen is het van belang, en ook één van de Rechten van het Kind, dat ze een eigen identiteit kunnen ontwikkelen en kennis kunnen maken met de cultuur en levensbeschouwing van hun gezin van herkomst. Uit eerder onderzoek blijkt dat een goede samenwerking tussen ouders en pleegouders bijdraagt aan een succesvolle plaatsing en de kans op breakdown vermindert. In dit kwalitatieve onderzoek laten we, op basis van diepte-interviews met jongeren, ouders en gezinshuisouders (n=64), eerst zien welke culturele en levensbeschouwelijke verschillen tussen gezinshuis en gezin van herkomst tot spanningen kunnen leiden en hoe gezinshuisouders deze hanteren. Naast de culturele en levensbeschouwelijke verschillen die tot spanningen kunnen leiden, beschrijven we ook drie manieren waarop gezinshuisouders hiermee omgaan, namelijk door: 1) de identiteit van het gezinshuis centraal te stellen, 2) ruimte te maken voor de identiteit van het gezin van herkomst door inleven en afstemmen, of 3) de identiteitsvorming van de jongere centraal te stellen. Dat laatste komt minder vaak voor, maar is juist belangrijk in de adolescentie. Tot slot pleiten we voor een triadisch-pedagogische benadering van pleeg- en gezinshuiszorg, waarin het kind niet losgezongen wordt van identiteit van het gezin van herkomst, het gezinshuis de eigen identiteit niet hoeft te verloochenen, maar uiteindelijk de culturele en levensbeschouwelijke identiteitsvorming van de jongere beoogd wordt.