Dienst van SURF
© 2025 SURF
Nieuwe wetgeving voor jeugdzorg in Nederland heeft geleid tot de implementatie van teams, die geïntegreerde eerstelijns jeugdzorg bieden. Belangrijke doelen van de nieuwe Jeugdwet waren meer geïntegreerde, tijdige zorg en minder gebruik van intensieve vormen van zorg. Het doel van dit onderzoek was het bestuderen van veranderingen in het gebruik van jeugdzorg in de tijd en de rol van nieuw ingevoerde wijkgerichte ondersteuningsteams hierin. Patronen van jeugdzorggebruik veranderden naar meer lokaal geleverde primaire jeugdzorg, iets minder gespecialiseerde en iets meer residentiële jeugdzorg. Bovendien nam het jeugdzorggebruik onder jongere kinderen toe in de tijd. Deze trends komen deels overeen met de trends die de Jeugdwet beoogt. Er is weinig bewijs gevonden voor de rol van specifieke teamkenmerken op veranderingen in jeugdzorggebruik in de tijd.
MULTIFILE
Dit artikel behandelt de eerste vier transformatiedoelen van de Jeugdwet. Hoe ver zijn we met de realisatie van deze transformatiedoelen, en wat zijn de dilemma’s en knelpunten bij de realisatie ervan? Wat maakt dat het wonderwoorden zijn? Bij elk transformatiedoel schetst de auteur een aantal van zijn observaties, mede geïnspireerd door onderzoek dat hij samen met anderen de afgelopen jaren heeft gedaan. Afsluitend gaat hij in op de implicaties voor het wonderwoord ‘professionele ruimte’, het vijfde transformatiedoel. “This is a post-peer-review, pre-copyedit version of an article published in 'Jeugdbeleid'. The final authenticated version is available online at: https://doi.org/10.1007/s12451-019-00218-7. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/robgilsing/
MULTIFILE
266 woorden Op school kan de situatie zich voordoen dat de leerkracht onvoldoende tegemoet kan komen aan de extra ondersteuning die leerlingen met autisme nodig hebben. De klas kan te groot zijn, de leerkracht kan handelingsverlegen zijn, etc.. In dit projectplan wordt onderbouwd wat de relevantie is voor de dagelijkse praktijk van de leerkracht en de leerling met autisme en daaraan gerelateerde problemen. Tevens wordt onderbouwd waarom beeldende therapie theoretisch en empirisch kan bijdragen als creatieve oplossing voor kinderen met aan autisme gerelateerde problemen die in de klas extra aandacht vragen. Deze kinderen hebben een andere manier van informatie verwerken, kunnen zich vaak verbaal moeilijk uiten en hebben vaak sociale problemen. Deze kinderen lopen risico op verslavingsproblematiek (33%) en eenzaamheid, angst en depressie op volwassen leeftijd (80%). Kunstvormen in een leeromgeving bieden andere mogelijkheden voor kinderen om zich te uiten en om samen te werken. In dit projectplan wordt beschreven waarom het zinvol is te onderzoeken wat de effectiviteit is van beeldende therapie voor kinderen met autisme in primair (speciaal) onderwijs, ter preventie van risicogedrag. Het behandelprogramma ‘Zelf in beeld, beeldende therapie voor kinderen met autisme (bijlage 1) lijkt veelbelovende resultaten op te leveren (Schweizer, 2020). Om een indruk van de resultaten van praktijkgericht onderzoek naar ‘Zelf in beeld’ te krijgen kunt u de korte animatie bekijken (3 min): https://youtu.be/cVAAzRHZnb0 In dit vervolgproject wordt verkend in hoeverre ‘Zelf in beeld’ van toegevoegde waarde van kan zijn voor kind, leerkracht en ouders, binnen de setting van Speciaal Onderwijs. Dit project heeft een innovatief karakter omdat er een nieuwe vorm van (preventief) werken binnen passend onderwijs wordt toegepast en onderzocht.
Wanneer kinderen met complexe problemen niet meer thuis of in een pleeggezin kunnen wonen, kan een gezinshuis een passende plek zijn. Een gezinshuis is een kleinschalige woonvorm waar één of meer kinderen opgenomen worden in het eigen gezin van de gezinshuisouders. De gezinshuisouders zijn professionele opvoeders en bieden 24 uur per dag opvoeding en begeleiding aan de gezinshuiskinderen. Gezinshuizen bieden een stabiele plek zoals beoogd in de jeugdwet. Uit het onderzoek ‘Hoop een huis geven’ (lopend SIA-RAAK Publiek onderzoek), dat gericht is op de manier waarop gezinshuisouders vormgeven aan het leefklimaat in gezinshuizen komt naar voren dat gezinshuisouders een intensieve en complexe taak hebben. Een gezinshuis biedt jeugdhulpverlening en is tegelijk een ‘zo normaal mogelijke’ thuissituatie voor de kinderen. Er gaat echter veel aandacht uit naar het begeleiden van probleemgedrag. Gezinshuisouders hebben behoefte aan een methodische aanpak die hen ondersteunt bij het begeleiden van de kinderen zodat zij vaardigheden leren die hen helpen zo normaal mogelijk te functioneren in het gezin, op school en in de buurt. Het voorgenomen onderzoek bouwt hierop voort door een interventie voor gezinshuizen te ontwikkelen die (1) kinderen ondersteunt bij het ontwikkelen van vaardigheden die hen helpen in het dagelijks functioneren en (2) aandacht heeft voor kinderen die sterk verschillen in ontwikkelingsleeftijd en doorgaans op verschillende scholen zitten. In dit onderzoek zal een consortium van praktijkorganisaties, vier hogescholen en twee universiteiten participeren. Met behulp van participatief actieonderzoek en quasi-experimenteel onderzoek zullen zij een nieuwe methode voor het aanleren van levensvaardigheden ontwikkelen en evalueren, zodat het past binnen gezinshuizen en toepasbaar is op scholen. De vergaarde kennis wordt gedeeld en geduid met docenten en studenten van de betrokken hogescholen zodat inzichten een plek krijgen in de curricula van verschillende opleidingen. Ook zullen studenten onder begeleiding van docenten participeren in het onderzoek.
De nieuwe jeugdwet (2014) en de wet op passend onderwijs (2012) hebben als doel kinderen zoveel mogelijk in hun eigen leeromgeving laten opgroeien, waarbij het onderwijs en de jeugdhulp rondom het kind en het gezin worden georganiseerd (Coalitie passend onderwijs - jeugdhulp - zorg, 2018). Als gevolg hiervan wordt van professionals in het domein ‘kind en educatie’ (onderwijs, kinderopvang, sociaal werk, jeugdzorg, buurtwerk, sociaal werk en gemeente) steeds meer verwacht dat ze samenwerken met professionals uit verschillende sectoren om de zorg rondom het kind zo optimaal mogelijk te organiseren (interprofessioneel samenwerken). Van lerarenopleiders wordt verwacht dat zij studenten voorbereiden op het interprofessioneel samenwerken in de praktijk. Hiervoor is goed inzicht in deze complexe beroepstaak essentieel. In recente literatuur wordt de noodzaak van interprofessioneel samenwerken steeds benadrukt (Peeters, 2018; Slot & Leseman, 2019), echter een eenduidig beeld van wat goed interprofessioneel samenwerken inhoudt ontbreekt nog, evenals de complexiteitsfactoren die een rol spelen in het werkveld. In het postdoconderzoek wordt door cognitieve taakanalyse (CTA) inzichtelijk gemaakt welke kennis, vaardigheden en attitudes onderwijsprofessionals nodig hebben voor interprofessionele samenwerking. Door middel van interviews, observaties en expertmeetings met onderwijsprofessionals in tien goede praktijkvoorbeelden, wordt een vaardighedenhiërarchie ontwikkeld: een overzicht van alle vaardigheden en hun onderlinge relaties. Daarnaast worden complexiteitsfactoren in kaart gebracht. Deze inzichten worden gebruikt om onderwijsmodules te ontwikkelen voor opleidingen binnen KPZ. Uitgangspunt is het vier-componenten instructiemodel dat uitgaat van een hele-taak-benadering (Van Merriënboer & Kirschner, 2018). Dit model is uitermate geschikt voor het aanleren van complexe beroepstaken waarbij kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd zijn. Studenten leren in authentieke leertaken (ontleend uit de CTA) oplopend in complexiteit interprofessioneel samen te werken. Naast het ondersteunen van studenten, draagt dit onderzoek bij aan professionalisering van lerarenopleiders en geeft het inzicht aan het werkveld in de volle breedte van interprofessioneel samenwerken.