We examined scholarly and practitioner work to identify a definition of governance relevant to the small business enterprise. In addition, we reviewed growth articles to identify frequently used growth indicators and make inferences to governance literature. In order to ensure that these terms and variables are embedded in practice we examined 12 cases of Dutch SME firms in the process of growth using a textual analysis methodology. In addition, we interviewed 15 accountants/advisors on their experiences with Dutch SME firms as their clients. The combination of a thorough literature review with the collected surveys and interviews from two independent sources (SME owners/managers and SME accountants/advisors) allows us to triangulate data. We provide a tentative framework identifying nine preliminary governance categories.
We examined scholarly and practitioner work to identify a definition of governance relevant to the small business enterprise. In addition, we reviewed growth articles to identify frequently used growth indicators and make inferences to governance literature. In order to ensure that these terms and variables are embedded in practice we examined 12 cases of Dutch SME firms in the process of growth using a textual analysis methodology. In addition, we interviewed 15 accountants/advisors on their experiences with Dutch SME firms as their clients. The combination of a thorough literature review with the collected surveys and interviews from two independent sources (SME owners/managers and SME accountants/advisors) allows us to triangulate data. We provide a tentative framework identifying nine preliminary governance categories.
Over the past 10 years, different types of financing have become available in the Netherlands. It is now possible to combine bank loans, crowdfunding loans and risk capital. Moreover, fintech applications lower the threshold for applications and reduce response times from weeks to just days or even hours. Fraser, Bhaumik and Wright (2015) point out there is a lack of knowledge of the cognitive process involved in selecting SME financing. This paper looks into the selection process financial advisers use, against the backdrop of the growing range of funding possibilities. To assess this process, we try to understand dominant habits and related heuristics. Within our explorative study, 19 experienced and independent SME financial advisers were interviewed. The questions address their knowledge, skills, experiences and choices in the selection process on the financing or refinancing of working capital and growth. Taking a grounded theoretical approach, we use Atlas TI to label all answers and statements step by step. The findings suggest a strong bias of decision-making towards the more traditional banking products. Yet advisers state they are aware of, and familiar with, other solutions. We have also found that fintech solutions are hardly used to prepare financing solutions up front. Financial advisers estimate the likelihood of acceptance by a few financial providers they know well within their personal network. We suggest that there is a behavioural approach to financing in the day-to-day decisions made by financial advisers. As long as automated selections are not fully transparent and are unable to combine all types of financing up front, financial advisers will be guided by habit or by availability, confirmation and affect heuristics, rather than looking for new financing solutions and combinations.
MULTIFILE
Kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) komen te vaak in de problemen in het onderwijs, waarbij een deel van de kinderen zelfs uit het onderwijs valt. Dit heeft mogelijkerwijs te maken met twee duidelijke knelpunten van het beleid van passend onderwijs. Ten eerste is passend onderwijs nog te veel een bestuurlijk construct en nauwelijks op het handelingsniveau van professionals gericht. Ten tweede vormen de grenzen van onderwijs en de jeugdhulpverlening nog te veel een belemmering om met vereende kracht leerlingen op maat te ondersteunen. Het op maat ondersteunen vraagt om een versteviging van vaardigheden van leerkrachten en jeugdhulpverleners om het welbevinden en leergedrag van ASS-leerlingen te stimuleren. Daarbij kunnen professionals elkaars expertise beter benutten om op deze manier samen in de klas op een talentgerichte wijze het welbevinden en leergedrag van leerlingen met ASS te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is het ontwikkelen van een bruikbaar prototype van een professionaliseringsaanbod voor leerkrachten en jeugdhulpverleners dat de vaardigheden die deze professionals in de klas nodig hebben versterkt, zodat leerlingen met ASS op een passende wijze ondersteund worden in hun leergedrag en welbevinden. Het consortium –bestaande uit leerkrachten uit het (speciaal) primair onderwijs, jeugdhulpverleners, gedragsdeskundigen – managers en onderzoekers, brengt via een ontwerponderzoek de behoeftes en benodigde vaardigheden in kaart en ontwikkelt ontwerpprincipes en een concept professionaliseringsaanbod. Dit concept is de basis van een professionaliseringsaanbod waarmee een bredere groep leerkrachten en jeugdhulpverleners tools krijgt om leerlingen met ASS effectief te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is in lijn met het landelijk beleid rondom passend onderwijs en de nationale wetenschapsagenda bij het thema ‘Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs’. Verbetering van het handelen van leerkrachten en jeugdhulpverleners in een integrale aanpak zorgt voor betere schoolresultaten, minder schooluitval en een betere communicatie tussen leerkrachten en hulpverleners en draagt bij aan een inclusieve maatschappij.
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.